Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1030/SGA, 25 januari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:25-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/1030/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 25 januari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zwolle Zuid 1. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van

18 januari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel - waarvan zeven dagen opsluiting in eigen cel bij goed gedrag - ingaande op 18 januari 2019 om 13.30 uur en eindigend op 1 februari 2019 om 13.30 uur, wegens het bezit van contrabande.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 januari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 januari 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker op 18 januari 2019 een disciplinaire straf is opgelegd voor het bezit van een mobiele telefoon en het aantreffen van een mobiele telefoon en twee opladers in verzoekers cel. Aan verzoeker is een straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel, zij het dat verzoeker bij goed gedrag de laatste zeven dagen in zijn eigen cel zou mogen verblijven. Aangezien onzeker is dat verzoeker een gedeelte van de straf in zijn eigen cel kan gaan uitzitten, gaat de voorzitter uit van de opgelegde straf, namelijk veertien dagen strafcel.

Uit de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, volgt dat voor het bezit van een mobiele telefoon in beginsel een disciplinaire straf van maximaal 10 dagen eigen cel opgelegd kan worden. De aan verzoeker opgelegde straf, namelijk veertien dagen strafcel, wijkt in sterke mate af van de Sanctiekaart. Deze afwijking is niet gemotiveerd, hoewel dit wel voor de hand had gelegen gelet op de mate waarin van die Sanctiekaart is afgeweken. Het feit dat bij verzoeker twee telefoons zijn aangetroffen, kan die afwijking niet zonder meer verklaren.

Gelet op het vorenstaande is de bestreden beslissing naar het voorlopige oordeel van de voorzitter onvoldoende gemotiveerd. Gelet daarop zal het verzoek worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 25 januari 2019.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven