Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/950/SGA, 10 januari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:10-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/950/SGA

Betreft : [klager]          datum: 8 januari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.C. Duin, namens [..], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 4 januari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 4 januari 2019 om 16.30 uur en eindigend op 11 januari 2019 om 16.30 uur, wegens de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs op verzoekers cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 januari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 januari 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat op 4 januari 2019 een inspectie heeft plaatsgevonden op verzoekers cel. Tijdens deze celinspectie is er aan de onderzijde van de toiletpot op verzoekers cel een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen.

Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker niks met de vondst te maken heeft en dat het niet is uit te sluiten dat de drugs door een ander, mogelijk een voorganger, in de cel zijn geplaatst.

De voorzitter overweegt dat de gedetineerde in beginsel verantwoordelijk is voor de goederen die zich op zijn cel bevinden. Van omstandigheden die dit in verzoekers geval anders maken is niet gebleken.

Gelet op de Sanctiekaart 2016 Landelijk kan er voor het aantreffen van een handelshoeveelheid (>2gram) harddrugs een straf worden opgelegd van 14 dagen strafcel.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur de disciplinaire straf in redelijkheid kunnen opleggen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 8 januari 2019

                    

                                                                           

 

secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven