Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-18/915/STA, 7 januari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:07-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-18/915/STA

Betreft : [klager]          datum: 7 januari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek, verder verzoeker te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 67, vierde lid, tweede volzin, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van 10 december 2018 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager inzake de weigering om klager koosjere maaltijden te verstrekken (OV2018-138).

De voorzitter heeft kennisgenomen van bedoelde aantekening mondelinge uitspraak van de beklagcommissie, de op 3 januari 2019 gemailde schriftelijke uitwerking van de ter zitting uitgesproken motivering van de uitspraak, de onderliggende stukken, van het beroepschrift van 17 december 2018, alsook van de nadere schriftelijke toelichting van het hoofd van de inrichting van 4 januari 2018.

 

 

1.         De standpunten

Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht.

De inrichting heeft destijds uitgebreid informatie ingewonnen bij de rabbijn van DJI. De rabbijn is gevraagd aan welke voorwaarden de inrichting minimaal zou moeten voldoen.  Verzoeker is aangeboden hem in alle opzichten te faciliteren om zelf koosjer te koken.

Concreet: eigen pannen, voorzien in eigen voedingswaren (compleet, dus vers, voorraad en kruiden), een eigen afgescheiden ruimte in de koelkast compleet met plastic bakken zodat zijn producten in alle opzichten gescheiden zouden zijn van die van de rest en, als dat praktisch noodzakelijk zou zijn vanwege een kapotte kookplaat (overigens geen structureel maar een incidenteel bezwaar), een eigen kookstel. De inrichtingswinkel heeft aangegeven dat het in de praktijk mogelijk is dergelijke etenswaren voor klager te bestellen. De voorwaarde is gesteld dat alle privileges zouden komen te vervallen zodra de inrichting hem aantoonbaar niet koosjer zou zien eten. De inrichting voldoet op deze manier aan haar plichten. Daarbij komt de wens om klager zelf te leren koken etc. en hem zodoende op een goede manier voor te bereiden op resocialisatie in welke vorm dan ook. Dat er kant en klare koosjere maaltijden bestaan vormt naar de mening van de inrichting onvoldoende grondslag om niet zelf koosjer te koken, temeer omdat het zelf koken ook onderdeel van de resocialisatie uitmaakt. Het argument dat het praktisch gezien haast onmogelijk is zelf koosjer te koken vanwege de kookmomenten van andere verpleegden is onvoldoende voor gegrondverklaring van de klacht omdat als het echt niet zou lukken om te koken op het gezamenlijke fornuis zelfs de optie van een eigen kookstel gerealiseerd kan worden.

Klager en zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh, die in de gelegenheid zijn gesteld om op het schorsingsverzoek en de overige stukken te reageren, hebben niet gereageerd.

 

2.         De beoordeling

De voorzitter stelt vast dat de beklagcommissie het beklag van klager tegen de weigering van verzoeker om klager koosjere maaltijden te verstrekken in een mondelinge uitspraak gegrond heeft verklaard.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een uitspraak van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.

Op verzoek van de Raad heeft de beklagcommissie de ter beklagzitting uitgesproken motivering van haar beslissing op schrift gesteld. Deze motivering luidt als volgt:

“Uit het dossier blijkt dat de afdeling van klager – nadat klager aan heeft gegeven koosjere voeding te nuttigen – hem de mogelijkheid heeft geboden zelf koosjer te koken. Klager zou hiertoe in de gelegenheid worden gesteld pannen en kruiden aan te schaffen.

Ter zitting en uit het dossier blijkt dat klager het niet eens was/is met het voorgaande. Klager heeft ter zitting uitgelegd dat, het zelf koken met eigen middelen, haast onmogelijk is vanwege de kookmomenten van de andere patiënten.

In het dossier is, afgezien van het aanbod aan klager om zelf zijn koosjere maaltijden klaar te maken, verder niets te vinden inzake enige andere oplossing. Ter zitting heeft de directie aangegeven niet op de hoogte te zijn van de mogelijkheid tot het aangeleverd krijgen van kant-en-klaar maaltijden, zoals in de penitentiaire inrichtingen gebruikelijk is.

De beklagcommissie merkt op dat de algemene zorgplicht van de directeur onder andere inhoud dat de directeur zorg draagt voor het verstrekken van voeding. De directeur dient op grond van art. 42 lid 3 Bvt zorg te dragen dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst en levensovertuiging van de verpleegde. De directeur moet hiertoe voldoende inspanning leveren. De beklagcommissie is thans van oordeel dat de directeur tot dit moment onvoldoende aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Zo is niet duidelijk geworden of aanlevering van maaltijden, zoals gebruikelijk is in andere inrichtingen, tot de mogelijkheden behoort of dat voor klager een apart kookmoment ingepland zou kunnen worden, zonder dat andere patiënten daar hinder van ondervinden.

Gezien het voorgaande en met het oog op de geldende jurisprudentie, zal het beklag gegrond verklaard worden. De beklagcommissie draagt de directie op binnen 14 dagen na ontvangst van deze uitspraak een oplossing voor de verstrekking van koosjere maaltijden aan te dragen.”

Gelet op de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden tegen de achtergrond van de motivering van de uitspraak van de beklagcommissie bestaat er naar het oordeel van de voorzitter thans geen aanleiding om tot schorsing over te gaan, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie. Het is aan de beroepscommissie om de beslissing van de beklagcommissie inhoudelijk te beoordelen. De voorzitter zal derhalve het verzoek afwijzen.

Het secretariaat van de Raad zal worden verzocht om het beroep zo snel mogelijk op een zitting van de beroepscommissie te appointeren.

 

3.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 januari 2019

 

                                    

 

 

            secretaris                                 voorzitter

 

 

Naar boven