Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-106, 11 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-106

betreft: [klager]            datum: 11 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W. Dirkzwager, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 januari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.W. Dirkzwager, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel op 6 november 2017 voor de duur van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel (LW-2017-426). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kreeg op 25 oktober 2017 een disciplinaire straf opgelegd van opsluiting in een strafcel voor de duur van twaalf dagen vanwege het aanwezig hebben van contrabande op cel. Terwijl klager in de strafcel verbleef is op 31 oktober 2017 zijn cel leeggehaald door medegedetineerden. Dit vindt hij opmerkelijk, aangezien zijn cel op dubbelslot werd gedraaid toen hij werd opgehaald om in de isoleercel geplaatst te worden. Ten tijde van de disciplinaire straf zou klager bedreigd zijn. Hij weet  niet door wie en op welke manier, want hij zat in de isoleercel. Daarnaast had hij met niemand problemen. Klager kreeg na afloop van de disciplinaire straf een ordemaatregel opgelegd in afwachting van zijn overplaatsing. Dat de oplegging van de ordemaatregel noodzakelijk was, wordt betwist nu niet concreet is gemaakt wie klager bedreigde en waaruit de bedreigingen van klager naar het personeel toe bestonden. Daarnaast had gedurende de disciplinaire straf al actie ondernomen kunnen worden door de directie in verband met de overplaatsing. Het verzoek tot overplaatsing werd echter pas op 6 november 2017 ingediend. Verder had klager ook op eigen cel geplaatst kunnen worden. De maatregel is onvoldoende gemotiveerd. Ook is onvoldoende onderbouwd waarom voor de duur veertien dagen gekozen werd en niet voor een andere minder verstrekkende maatregel. Door en namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kreeg op 25 oktober 2017 een disciplinaire straf opgelegd voor de duur van twaalf dagen vanwege het aantreffen van contrabande. Gedurende die straf werd duidelijk dat klager werd bedreigd door medegedetineerden. Zijn veiligheid kon niet gegarandeerd worden. Het was dan ook de vraag of klager wel weer op de afdeling geplaatst kon worden. Overplaatsing naar een andere afdeling was niet mogelijk vanwege de bedreigingen door klager richting het personeel. Het was noodzakelijk om zorgvuldig de mogelijkheid tot een overplaatsing naar een andere afdeling te onderzoeken en klagers veiligheid diende verzekerd te worden. Het hoofd van beveiliging voerde dan ook onderzoek uit. Het onderzoek werd gestart na afloop van de disciplinaire straf. Gelet op voorgaande werd de ordemaatregel afgewacht. Het verzoek tot overplaatsing werd gedaan op 6 november 2017. Daardoor kon niet eerder een beslissing genomen worden. Op 10 november 2017 werd de maatregel stopgezet, omdat klager overgeplaatst kon worden naar een andere afdeling in afwachting van zijn overplaatsing die al in gang gezet was tijdens zijn disciplinaire straf. Op 13 november 2017 werd klager daadwerkelijk overgeplaatst naar de p.i. Lelystad.

3.         De beoordeling

Het opleggen van een ordemaatregel in afzondering kan, op grond van artikel 23, eerste lid, juncto artikel 24, eerste lid van de Pbw, indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Voor de ordemaatregel van afzondering geldt dat deze ten hoogste twee weken mag duren. Een ordemaatregel heeft als achterliggend doel toekomstig ongewenst gedrag te voorkomen of om bijvoorbeeld een einde te maken aan een situatie die gevaar oplevert voor de orde en veiligheid in de inrichting. De maatregel moet worden beëindigd zodra dat gevaar geweken is. Ordemaatregelen mogen nooit langer duren dan dat noodzakelijk is. Klager kreeg na een cel inspectie op 25 oktober 2017 een disciplinaire straf voor de duur van twaalf dagen in een strafcel opgelegd. Die straf liep af op 6 november 2017. Tijdens het ondergaan van die straf werden op 31 oktober 2017 spullen uit klagers cel gestolen door medegedetineerden. Gevreesd werd dat klager bij terugkomst verhaal zou halen, dan wel dat medegedetineerden klager wat aan zouden doen. Na het doen van onderzoek bleek dat klagers veiligheid niet gegarandeerd kon worden en dat er geen plek op een andere afdeling voor klager was. Klager moest dan ook overgeplaatst worden. Het verzoek tot overplaatsing werd op 6 november 2017 in gang gezet. De disciplinaire straf liep op dat moment af. Daarom kreeg klager in afwachting van de overplaatsing en ter bescherming van zijn veiligheid een ordemaatregel opgelegd. De beroepscommissie stelt vast dat op 31 oktober 2017 al bekend was dat er ongeregeldheden voorkwamen tussen klager en medegedetineerden. Op dat moment was duidelijk dat klager niet op dezelfde afdeling kon verblijven. De directeur had derhalve toen al moeten onderzoeken of klager na beëindiging van de disciplinaire straf binnen de p.i. kon worden geplaatst. Nu dit onderzoek eerst is gestart op 6 november 2017, na ommekomst van klagers disciplinaire straf, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Van de directeur had verwacht mogen worden dat hij zich inspant om te voorkomen dat klager na beëindiging van zijn disciplinaire straf een ordemaatregel moet worden opgelegd, aan welke inspanningsplicht de directeur niet heeft voldaan. Het beroep zal gegrond worden verklaard en klager zal een tegemoetkoming toegekend worden voor de dagen dat klager in het kader van een ordemaatregel in afzondering is geplaatst.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J. Schagen MA en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 11 juli 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

 

Naar boven