Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2152/GA, 30 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2152/GA

betreft: [klager]            datum: 30 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H. Staring, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 2 november 2018 van de beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 21 augustus 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (A-2018-344). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Vaststaat dat klager op 23 augustus 2018 een beklagformulier heeft ingevuld en aan het afdelingshoofd heeft afgegeven. Het afdelingshoofd heeft het formulier op diezelfde dag ontvangen en ondertekend. Gelet hierop mocht klager erop vertrouwen dat zijn klacht tijdig zou worden ingediend. Het is onduidelijk wat de oorzaak is van het feit dat de commissie van toezicht het beklagformulier eerst op 5 september 2018 heeft ontvangen. Dat is niet aan klager te wijten. De beklagrechter heeft daarom niet in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat klager zijn klacht buiten de termijn heeft ingediend. Voorts heeft de beklagrechter inhoudelijk geoordeeld dat de directeur in overeenstemming met de adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie klagers verzoek om algemeen verlof heeft kunnen afwijzen. Deze adviezen zijn niet verifieerbaar en evident onjuist. Ook contrasteren zij inhoudelijk met het positieve advies van de inrichting. Het voorgaande is reeds aangevoerd in het kader van klagers verzoek om hem voor een zeer beperkt beveiligde inrichting te selecteren. De beklagrechter heeft dat ten onrechte niet in onderhavige procedure meegenomen. Verder heeft de directeur nagelaten nader onderzoek in te stellen naar de door het OM en de politie uitgebrachte adviezen, te meer nu klager de training Kiezen voor Verandering, de Cognitieve Vaardigheden-training en de workshop ‘Mijn kind en ik’ met succes heeft afgerond in respectievelijk april 2018, juni 2018 en juli 2018. De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. Het multidisciplinair overleg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met een risico op maatschappelijk onrust ingeval het verlof zou worden verleend. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu er duidelijk aanwijzingen zijn dat klager in het recente verleden het slachtoffer heeft lastiggevallen. Bovendien liggen klagers woonplaats en de woonplaats van het slachtoffer nabij elkaar. Aangezien klager zich in het verleden niet aan een contactverbod en een locatieverbod heeft gehouden, is dit risico niet door het opleggen van dergelijke voorwaarden in te perken. Indien en voor zover het verzoek om algemeen verlof wordt toegewezen, dienen dergelijk voorwaarden onder toezicht van elektronisch controle te worden opgelegd en dienen de wijkagenten te worden ingelicht. Op basis van een statistische recidive inschattingsinstrument voor zedendelinquenten schat de reclassering het recidiverisico in als laag. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en niet in orde bevonden. Een getuige in klagers strafzaak is dichtbij het door klager opgegeven verlofadres woonachtig. Deze getuige heeft recent aangegeven bang te zijn voor mogelijk represailles van de zijde van klager. Daarnaast zijn bij de politie meerdere recente signalen binnengekomen omtrent zeer hinderlijk stalking gedrag van klager jegens zijn ex-partners. Sommige ex-partners zijn woonachtig op slechts enkele kilometers van het verlofadres.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens verkrachting. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met aftrek, te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 5 februari 2019. Het beklag richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Artikel 61, vijfde lid, van de Pbw bepaalt dat het klaagschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Klagers klacht is gedateerd op 23 augustus 2018. Op diezelfde dag heeft klager zijn klacht met het afdelingshoofd besproken en het beklagformulier aan hem overhandigd. Ter bevestiging van ontvangst van het beklagformulier heeft het afdelingshoofd dit formulier op 23 augustus 2018 ondertekend. De commissie van toezicht heeft het klaagschrift op 5 september 2018 – derhalve niet binnen de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw bepaalde termijn – ontvangen. De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, echter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het aan klager is te wijten dat zijn klaagschrift buiten voornoemde termijn is ingediend. Nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest, dient klager alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Uit het advies van de advocaat-generaal van 1 augustus 2018 volgt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat klager in het recente verleden het slachtoffer van het door klager gepleegde delict heeft lastiggevallen en dat het door klager opgegeven verlofadres nabij de woonplaats van het slachtoffer is gelegen. De advocaat-generaal geeft verder te kennen dat het risico dat klager zich ernstig belastend jegens het slachtoffer zal gedragen niet door middel van het opleggen van een contact- en een locatieverbod kan worden ingeperkt, omdat klager zich in het verleden niet aan dergelijke voorwaarden heeft gehouden. Dit laatste wordt ondersteund door de vermelding in het reclasseringsadvies van 28 februari 2018 dat klager in de periode van 25 april 2017 tot en met 16 mei 2017 een aan hem opgelegd contactverbod heeft overtreden. In een eerder uitgebracht advies van de advocaat-generaal van 15 februari 2018 is vermeld dat klager tegen de uitdrukkelijke wens van het slachtoffer contact met haar heeft opgenomen. Voorts wordt in het negatieve politieadvies van 22 februari 2018 ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres aangegeven dat een getuige in klagers strafzaak bang is voor represailles aan de zijde van klager, terwijl deze getuige dichtbij het verlofadres woont. Daarnaast zijn bij de politie meerdere signalen binnengekomen van hinderlijk stalking gedrag van klager jegens verschillende ex-partners, die in sommige gevallen enkele kilometers van het verlofadres woonachtig zijn. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d, g en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 30 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven