Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2043/GV, 31 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2043/GV

betreft: [klager]            datum: 31 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G. Roethof, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 oktober 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking bij besluit van 18 juli 2018 afgewezen. Bij besluit van 17 oktober 2018 is het bezwaar gericht tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Ten onrechte is door de Minister overwogen dat er geen medische indicatie bestaat voor strafonderbreking. De medische indicatie is dermate ernstig dat strafonderbreking aan de orde is. De longontstekingen zijn wel gediagnosticeerd. Bovendien is klager overgebracht naar het ziekenhuis voor een spoedopname. Klager heeft daarbij wel degelijk geklaagd over de ventilatie in zijn cel. Een overplaatsing heeft de klachten niet doen verminderen. Slechts een klinische opname kan de ernstige klachten verhelpen. Namens de Minister is verwezen naar de gronden in de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2018. Op klagers verzoek tot strafonderbreking is het volgende advies uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek nu er geen medische indicatie is voor het verlenen van strafonderbreking.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie wenst op te merken dat klager op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw het recht heeft tegen een hem betreffende beslissing aangaande strafonderbreking, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. De Minister had het door klager ingediende bezwaarschrift dan ook door moeten sturen naar de beroepscommissie, zodat het bezwaarschrift als beroepschrift in behandeling kon worden genomen. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek, wegens diefstal. Aansluitend dient hij een drietal gevangenisstraffen van bruto 540, 180 en 14 dagen te ondergaan. Klagers v.i.-datum is bepaald op 9 september 2019. Klager heeft verzocht om strafonderbreking op medische gronden. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking kan ex artikel 37 van de Regeling worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Naar aanleiding van klagers verzoek om strafonderbreking is de medisch adviseur van het ministerie van Justitie en Veiligheid aangeschreven met het verzoek advies uit te brengen inzake een eventuele medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak voor strafonderbreking bestaat, kortgezegd omdat de benodigde zorg kan worden geleverd in en/of vanuit detentie. Klager lijdt aan een ernstige longziekte. Onlangs heeft hij een CT-scan gehad en toen heeft zijn behandelend longarts geen achteruitgang geconstateerd. Klager ontvangt dagelijks de voorgeschreven medicatie en bewegingstherapie en heeft een verlengde alarmbel op cel in verband met zijn angst dat iets op cel gebeurt. De behandeling die hij ondergaat in verband met een te hoge bloeddruk kan door de huisarts worden geëvalueerd. Niet is gebleken dat niet van voormeld advies uit kan worden gegaan. Gelet op het voorgaande is - naar het oordeel van de beroepscommissie - van een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking niet gebleken. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 januari 2019.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven