Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1736/GB, 29 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1736/GB

Betreft:            [klager]            datum: 29 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. Silvis, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 september 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot uitplaatsing uit de Terroristenafdeling (TA) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 7 december 2016 gedetineerd. Hij verblijft op de TA van de locatie De Schie te Rotterdam.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het uitgangspunt van artikel 26a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) is dat de gedetineerde na een derde deel van zijn straf, waarbij het strafrestant ten minste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, uit de TA wordt geplaatst. Dit betekent dat het uitgangspunt is: uitplaatsing, tenzij. Volgens de selectiefunctionaris wegen klagers veroordeling, het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en het reclasseringsadvies met betrekking tot het recidiverisico zwaarder dan het positieve advies van de directeur van de locatie De Schie, die wel een goede inschatting kan maken over klagers vermeende recidivegevaar, in tegenstelling tot de reclassering. De redenen waarom het verzoek is afgewezen, zijn niet conform het uitgangspunt van de Regeling. Het enkele feit dat het OM in hoger beroep een hogere straf zal eisen doet hier niet aan af. Het OM heeft in eerste aanleg ook een hogere straf geëist dan de rechtbank aan klager heeft opgelegd. De inschatting van de verdediging is dat het Hof deze lijn zal doorzetten. Er is geen sprake van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting, zoals blijkt uit de positieve ervaringen van onder andere de directeur van de locatie De Schie.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 26a van de Regeling worden gedetineerden, die op een TA verblijven als bedoeld in artikel 20, onder b, van de Regeling, na een derde deel van de aan hen onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf en van wie het strafrestant vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, uit de TA geplaatst, tenzij a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering, b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting of c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de TA sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid in de inrichting.

Uit het selectieadvies van de locatie De Schie van 7 augustus 2018 volgt dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, wegens misdrijven met een terroristisch oogmerk. Klager geeft in zijn verzoek aan dat hij vanaf 7 augustus 2018 in aanmerking komt voor een uitplaatsing van de TA en dat een verblijf op de TA zich moeilijk verhoudt met integratiemogelijkheden voor een succesvolle terugkeer in de maatschappij. De directeur van de locatie De Schie adviseert positief over een uitplaatsing van klager, waarbij wel geadviseerd wordt om maatregelen te nemen die behoren bij het profiel ‘verhoogd’, omdat klager op de lijst voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM-lijst) is geplaatst. Het OM heeft op 22 juni 2018 in een advies aangegeven dat het zich verzet tegen uitplaatsing van klager van de TA, omdat het hoger beroep in klagers strafzaak nog loopt en de verwachting is dat aan hem een hogere gevangenisstraf opgelegd zal worden. Nu klagers definitieve einddatum nog niet vaststaat is het OM van oordeel dat klager op dit moment niet uitgeplaatst dient te worden. Uit het advies van de reclassering van 30 april 2018 blijkt dat klager tijdens gesprekken niet inhoudelijk op de strafzaak wenst in te gaan. Door deze proceshouding kan er geen verband worden gelegd tussen enerzijds klagers persoon en anderzijds het ten laste gelegde. De reclassering kan op dit moment geen inschatting maken van het recidive- en/of gevaarsrisico en acht een (her)diagnose wenselijk, na afloop van het hoger beroep, om eventuele interventies in kaart te kunnen brengen.

De selectiefunctionaris wijst er voorts op dat de bestreden beslissing – anders dan de raadsman stelt – is gebaseerd op het maatschappelijke risico bij ontvluchting en het feit dat klagers strafrestant op dit moment niet bekend is in verband met het lopende hoger beroep.  Volgens de selectiefunctionaris dient bij de vraag om uitplaatsing uit de TA een gedegen inschatting gemaakt te worden met betrekking tot de risico’s. De reclassering maakt een inschatting van het recidive- en/of gevaarsrisico, die breder is dan een observatie op dagelijkse basis door de directeur, terwijl die observatie overigens ook in een beperkte en gecontroleerde omgeving plaatsvindt.

Klager is overigens niet verstoken van mogelijkheden om zijn resocialisatie en re-integratie voor te bereiden.

4.         De beoordeling

4.1.      De TA van de locatie De Schie is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2.      Artikel 20a van de Regeling luidt als volgt:

“In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die: a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf; b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”

Artikel 26a van de Regeling luidt als volgt:

“Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b. die eenderde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij: a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;

b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting; c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”

4.3.      Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens het plegen van een misdrijven met een terroristisch oogmerk. Het OM heeft hoger beroep ingesteld. Klagers einddatum is vooralsnog bepaald op 7 augustus 2019.

4.4.      Voor zover de selectiefunctionaris de bestreden beslissing op de artikelen 20a en 26a van de Regeling heeft gebaseerd, overweegt de beroepscommissie dat genoemde bepalingen, afzonderlijk, noch in samenhang gelezen, in beginsel er niet aan in de weg staan dat een gedetineerde die in de TA verblijft en in verband met de afwachting van het hoger beroep nog niet onherroepelijk is veroordeeld, eerder kan worden uitgeplaatst dan op het in artikel 26a van de Regeling genoemde moment. Alleen als van de in artikel 26a, onder a, b en c, van de Regeling genoemde omstandigheden sprake zou zijn, zou daarvan kunnen worden afgezien. De selectiefunctionaris geeft aan dat klagers verblijf op de TA onder andere gebaseerd is op een maatschappelijk risico bij ontvluchting, benoemd in artikel 20a, onder b., van de Regeling.

4.5.      Namens klager is gesteld dat een verblijf op de TA zich moeilijk verhoudt met integratiemogelijkheden voor een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Uit de door de selectiefunctionaris overgelegde stukken blijkt dat de directeur van de locatie De Schie weliswaar positief heeft geadviseerd tot uitplaatsing uit de TA, maar dat het OM op 22 juni 2018 negatief heeft geadviseerd op klagers verzoek om uitplaatsing uit de TA, omdat het hoger beroep in klagers strafzaak nog loopt en de verwachting is dat aan hem een hogere gevangenisstraf opgelegd zal worden. Uit het reclasseringsadvies van 30 april 2018, opgemaakt in het kader van klagers Detentie- en Re-integratieplan, volgt dat de reclassering geen inschatting kan maken van het recidive- en/of gevaarsrisico, als gevolg van klagers proceshouding.

4.6.      Genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot uitplaatsing uit de TA niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond verklaard worden.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 29 januari 2019.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven