Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/1075/STA, 7 juni 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 18/1075/STA

Betreft : [klager]          datum: 7 juni 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend namens mr. K.K. Hansen-Löve namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) in verbinding met artikel 64 Bvt, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 1 juni 2018, inhoudende dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder, a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift van 5 juni 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 6 juni 2018.

 

1.         De standpunten

Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.

Uit de stukken blijkt niet dan wel onvoldoende dat sprake is van een zodanige stoornis dat verzoeker vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt veroorzaakt. De stelling in de stukken dat verzoeker tijdens zijn laatste verblijf bij Inforsa een psychiater zou hebben geslagen, is onjuist. Van enig daadwerkelijk fysiek gevaar is destijds geen sprake geweest. De aangifte van de psychiater had betrekking op een soort dreigende blik en (mogelijk) dreigende woorden die verzoeker zou hebben gebezigd.

Verder blijkt vooral dat de dwangbehandeling erin is gelegen de impasse over de wijze van invulling van zijn huidige situatie te doorbreken. De wanhoop en/of stress waarvan de inrichting aangeeft dat verzoeker daardoor suïcidaal zou zijn, bestaat hoofdzakelijk door de druk die vanuit de inrichting wordt gelegd om medicatie en/of behandeling te accepteren. In het recente verleden is gebleken dat verzoeker het beste functioneert bij zo min mogelijk voorwaarden en dat geen sprake is van een bepaald gevaar. Het in de first opinion beschreven incident met een medeverpleegde van rond 9 mei 2018 lijkt te worden gebruikt om de wens te onderbouwen verzoeker te dwingen medicatie te accepteren. Verzoeker is sinds 11 augustus 2017 geplaatst in de inrichting in het kader van een time-out. De inrichting heeft geen behandelopdracht voor verzoeker. De dwangverpleging was sinds 2011 voorwaardelijk beëindigd. Op 7 juni 2018 om 11:30 uur zal door het gerechtshof Arnhem zowel het appel tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht tot hervatting van verzoekers dwangverpleging van 24 januari 2018 als ook het appel tegen de beslissing van dezelfde rechtbank tot verlenging van de tbs met een jaar van 12 april 2018 worden behandeld. Het enige echte probleem bij de resocialisatie van verzoeker wordt gevormd door het ontbreken van regiobinding. Na 23 jaar verblijf in diverse inrichtingen is geen enkele gemeente in Nederland bereid om verzoeker op te nemen en te huisvesten ondanks de inspanningen van de reclassering.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. De reden voor de aanvraag van de a-dwangbehandeling is gelegen in de dreiging met geweld door verzoeker naar zowel sociotherapie en de psychiater als naar medeverpleegden. Tijdens zijn laatste verblijf bij Inforsa heeft hij een psychiater met de dood bedreigd waarvan aangifte is gedaan. Het gevaar wordt momenteel afgewend door kamerafzondering en onder begeleiding luchten op de luchtplaats van de separeer. Het gevaar komt voort uit de paranoïde wanen van verzoekers schizofrenie. Het is juist dat de psychiater vindt dat een dwangbehandeling eerder had moeten plaatsvinden omdat verzoekers traject reeds langdurig vastloopt, hetgeen direct voortkomt uit de paranoïdie behorend bij verzoekers schizofrenie. De aanvraag dwangbehandeling is gebaseerd op directe dreiging van fysieke agressie naar sociotherapie, de psychiater en medeverpleegden, dat alleen af te wenden is door een kamerprogramma en begeleiding door de beveiliging, en een daadwerkelijk (recent) eerder agressief incident in de vorige inrichting. Ook in de huidige inrichting heeft verzoeker zich zeer dreigend geuit in de richting van de psychiater. Op dit moment weigert verzoeker uit protest van zijn kamer af te komen. Het is juist dat de inrichting vanuit de rechtbank geen behandelopdracht heeft gekregen. Het is echter wel zo dat verzoeker met de status tbs met dwangverpleging in de inrichting verblijft. Er is nu sprake van een direct gevaar voortvloeiend uit een psychiatrische stoornis waardoor verzoeker niet zonder kamerafzondering en beveiliging in de inrichting kan verblijven. Ook treedt er geen verbetering in het toestandsbeeld op. Verzoeker heeft veel stress door het gevoel dat hij wordt tegengewerkt door de overheid en de inrichting waardoor de achterdocht toeneemt en de dreiging met fysieke agressie zich steeds meer manifesteert. Zonder anti-psychotische medicatie kan het gevaar op de afdeling c.q. binnen de inrichting niet worden afgewend. Het ontbreken van een regiobinding is niet de reden waardoor de behandeling niet van de grond komt. Verzoeker verbreekt constant en langdurig de contacten die hem moeten begeleiden in het kader van externe steunsystemen om het recidiverisico te beperken. Hierdoor strandt telkens zijn resocialisatie, hetgeen wordt gevoed door zijn achterdocht vanuit de onbehandelde schizofrenie. Bij verzoeker is sprake van een gevaar voor suïcidaliteit. Dit komt voort uit de wanhoop en/of stress en achterdocht dat het ‘systeem’ tegen hem is. Hij herhaalt dat het leven geen zin meer heeft als de tbs met dwangverpleging weer wordt hervat. Als verzoeker te horen krijgt van het hof dat de tbs met dwangverpleging blijft/wordt hervat en vervolgens weer het dwangtraject ten aanzien van medicatie gaat spelen, is er een reëel gevaar voor suïcide. De ervaring met antipsychotische medicatie is dat het behandelen van de psychose tijd nodig heeft maar dat de agitatie wel na enkele dagen afneemt waardoor de kans op suïcide afneemt.

 

2.         De beoordeling

Voor zover inmiddels is aangevangen met toediening van de dwangmedicatie geldt dat het verzoek ten aanzien van de periode van 5 juni 2018 tot het nemen van een beslissing door de voorzitter niet meer voor toewijzing in aanmerking kan komen omdat die tenuitvoerlegging inmiddels al heeft plaatsgevonden. In zoverre moet het verzoek worden afgewezen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. De voorzitter overweegt hieromtrent het volgende.

Door verzoekers raadsvrouw is aangevoerd dat de inrichting geen behandelopdracht voor verzoeker heeft omdat verzoeker in verband met een time-out in de inrichting is geplaatst.  De voorzitter stelt vast dat volgens opgave van verzoekers raadsvrouw zijn dwangverpleging sinds 2011 voorwaardelijk is beëindigd maar dat bij uitspraak van 24 januari 2018 van de rechtbank te Utrecht verzoekers dwangverpleging is hervat. Op 7 juni 2018 zal onder meer verzoekers beroep tegen deze uitspraak worden behandeld door het gerechtshof te Arnhem. Op het moment van de uitspraak van de schorsingsvoorzitter is ter zake nog geen uitspraak gedaan.

Verzoeker verblijft op dit moment in het kader van een tbs met dwangbehandeling in de tbs-inrichting FPC Oostvaarderskliniek. In deze inrichting wordt gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder v. verzoeker een behandeling geboden die gericht is op een dusdanige vermindering van de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dat het doen terugkeren van een verpleegde in de maatschappij verantwoord is. Dat verzoeker in het kader van een time-out in de inrichting is geplaatst doet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter hier niet aan af.

Op grond van artikel 16c juncto artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat betrokkene langdurig op een speciale zorgafdeling of in de inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van dreigend (onmiddellijk) gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Uit de stukken, waaronder het uittreksel van verzoekers behandelplan van 25 mei 2018, de verklaring van 14 mei 2018 van de behandelend psychiater en de verklaring van 16 mei 2018 van een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, blijkt dat bij verzoeker sprake is van een chronische psychose (schizofrenie), achterdocht en een denkstoornis, waardoor hij snel boos wordt en in conflict komt. In de inrichting hebben  recent verscheidene agressieve incidenten plaatsgevonden. In de 23 jaar dat verzoeker tbs is opgelegd zijn voortgangstrajecten spaak gelopen omdat hij vanuit zijn achterdocht weigerde om mee te werken aan zijn behandeling. De problemen met betrekking tot verzoekers agressie in de inrichting en het voortdurend stagneren van zijn voortgangstraject komen voort uit verzoekers achterdocht/schizofrenie, terwijl juist de achterdocht met anti-psychotische medicatie goed is te behandelen. Verzoeker weigert consequent om deze medicatie in te nemen. Voorts is door de behandelend psychiater in diens verklaring aandacht gevraagd voor het gevaar van suïcidaliteit dat al langere tijd speelt bij verzoeker maar op dit moment mogelijk in de hand wordt gewerkt door de behandeling van verzoekers beroep tegen de beslissing tot hervatting van de dwangverpleging.

Gelet op het vorenstaande voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De bestreden beslissing kan derhalve niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

3.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Aldus gegeven door mr. N. Jörg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 juni 2018 .

 

                    

 

 

                        secretaris                                                       voorzitter

 

 

 

Naar boven