Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1096/GA, 24 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

nummer:          R-18/1096/GA

betreft: [klager]            datum: 24 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.W. Gijsberts, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 juni 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn klagers raadsman, mr. T.W. Gijsberts, en mevrouw […], juridisch medewerker bij de p.i. Nieuwegein, gehoord. Als toehoorder was aanwezig de heer […], stagiair bij de p.i. Nieuwegein. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:        

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de terugplaatsing van klager in het basisprogramma (degradatie) met ingang van 16 februari 2018 (NM-2018-232). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist de feitelijke vaststellingen die de directe aanleiding voor de degradatie hebben gevormd, te weten een bij hem aangetroffen oplader – die overigens niet van klager was – en een incident op 13 februari 2018. In de degradatiebeslissing is slechts een standaard tekstblok dat in meer degradatiebeslissingen in verschillende inrichtingen wordt gebruikt, als belangenafweging opgenomen. Dat betekent niet dat daadwerkelijk een (individuele) belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het is niet eenvoudig een degradatiebeslissing aan te vechten, als de exacte weging niet inzichtelijk is. Het positieve gedrag van klager is summier in de beslissing vermeld. De directeur heeft geen rapportages van het besluitvormingsproces, zoals een verslag van het Multidisciplinair Overleg (MDO), overgelegd. Zodoende is niet inzichtelijk welke omstandigheden hebben geleid tot het oordeel dat het negatieve gedrag van klager zwaarder dient te wegen dan zijn positieve gedrag en waarom. Klager volgt op eigen initiatief verschillende cursussen, heeft zich opgegeven voor de cognitieve vaardigheidstraining, heeft gedurende geruime tijd geen contrabande voorhanden gehad, gedraagt zich nimmer agressief en spreekt met de psycholoog. Deze positieve gedragingen zijn ten onrechte niet meegewogen. Voor zover klager in het MDO is besproken, is niet kenbaar wat daar is besproken en waarom de belangenafweging in klagers nadeel is uitgevallen. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de degradatiebeslissing is ‘rood’, ‘oranje’ en ‘groen’ gedrag benoemd. Er wordt nooit een opsomming van al het ‘groene’ gedrag gemaakt. Klager heeft eerder een waarschuwing gekregen en heeft een disciplinaire straf van tien dagen opgelegd gekregen voor het voorhanden hebben van een telefoon op cel en het vastgrijpen van een medewerker. Voorts heeft hij zijn celdeur gebarricadeerd. Er heeft een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij aan het ‘rode’ gedrag van klager meer gewicht is toegekend. Deze belangenafweging is voldoende concreet. De gebezigde formulering wordt weliswaar vaker in degradatiebeslissingen gebruikt, maar daarin staat wat ertoe doet, en deze wordt aangepast als ze niet op een gedetineerde van toepassing is. De nadruk ligt op het nemen van eigen verantwoordelijkheid van een gedetineerde voor zijn gedrag en re-integratie. De directeur is niet verplicht MDO-rapportages te overleggen. Klager is op 20 februari 2018 naar de p.i. Lelystad overgeplaatst.

3.         De beoordeling

De directeur besluit ingevolge artikel 1d, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) over de promotie en degradatie van gedetineerden. Voorafgaande aan een beslissing tot degradatie dient de directeur een belangenafweging te maken. Daarbij dient hij het ‘rode’ en het ‘oranje’ gedrag af te zetten tegen het structurele gedrag van de gedetineerde, waaronder zijn ‘groene’ gedrag. Uit die belangenafweging dient te blijken waarom het ‘rode’ dan wel het ‘oranje’ gedrag van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt dat gedetineerden eigen verantwoordelijkheid voor hun re-integratie moeten nemen, tot degradatie dient te leiden. De directeur heeft in de degradatiebeslissing van 16 februari 2018 het ‘rode’, ‘oranje’ en ‘groene’ gedrag van klager benoemd. Als ‘rood’ gedrag is verwezen naar een op 13 februari 2018 aan klager opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel. Deze disciplinaire straf is opgelegd naar aanleiding van een bij een celinspectie bij klager aangetroffen telefoon en het feit dat klager heeft geweigerd instructies van het personeel op te volgen en een medewerker heeft vastgegrepen. Als ‘oranje’ gedrag is benoemd dat klager op 1 februari 2018 een schriftelijk verslag is aangezegd in verband met een geprepareerde oplader op zijn cel. Hij heeft daarvoor een waarschuwing gekregen. Overigens is benoemd dat klager het goed doet op de afdeling, zich aan de regels houdt, immer vriendelijk en beleefd is en eventuele problemen op de juiste manier bespreekbaar maakt. Blijkens de degradatiebeslissing heeft bij de beoordeling van deze gedragingen een belangenafweging plaatsgevonden waarin alle relevante aspecten van klagers gedrag zijn meegenomen. Klager heeft met zijn gedrag laten zien onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven te nemen. Om die reden voldoet hij niet (meer) aan de normen om voor een verblijf in het plusprogramma in aanmerking te komen. Gelet op het voorgaande en mede gelet op het feit dat niet slechts van een incidentele ongewenste gedraging sprake is, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen klager in het basisprogramma te plaatsen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, zij het met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 24 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven