nummer: R-18/1148/GA
betreft: [klager] datum: 30 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 5 juni 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft:
a. de (fictieve) weigering van de directeur een beslissing te nemen op klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (R-2018-000058);
b. de omstandigheid dat de casemanager in het kader van de aanvraag voor klagers detentiefasering heeft geweigerd een handtekening te zetten (R-2018-000059); en
c. de omstandigheid dat de inrichting onvoldoende voortvarendheid betracht ten aanzien van klagers detentiefasering (R-2018-000059).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten a. en b. en heeft klacht c. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur. Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. De beklagcommissie richt zich enkel op de geweigerde verlofaanvraag voor 4 maart 2018. Klager zou zijn aanvraag tijdig hebben ingediend, maar de casemanager heeft deze aanvraag terzijde gelegd, in afwachting van een beslissing van de selectiefunctionaris op de aanvraag van een doorfasering naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Deze laatste aanvraag is geretourneerd, aangezien de uitwerking voor een penitentiair programma ontbrak. Omdat er uiteindelijk geen beslissing is genomen door de directeur aangaande het door klager gewenste verlof werd klager niet in zijn beklag ontvangen. Klager is van mening dat het niet nemen van een beslissing op een aanvraag is gelijk te stellen aan het afwijzen ervan. De verlofaanvraag van klager had behandeld kunnen worden naast zijn aanvraag voor detentiefasering. De eisen die aan deze fasering worden gesteld zijn immers anders dan de eisen die worden gesteld aan een verlof van maximaal vijftig uren. Derhalve was er geen juridische reden om de aanvraag van klager niet in behandeling te nemen. Het kan niet zo zijn dat klager bij gebreke van een beslissing van de directeur niet kan worden ontvangen in zijn klacht.
b. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing dat het niet tekenen van een aanvraag voor detentiefasering niet is te beschouwen als een beslissing van de directeur, aangezien hij voor de aanvraag van detentiefasering geheel afhankelijk is van de casemanager. Indien de casemanager de aanvraag niet indient, komt de detentiefasering niet van de grond. Aangezien de casemanager handelt onder de verantwoordelijkheid van de directeur is het niet ondertekenen van de aanvraag gelijk te stellen aan een door de directeur genomen (afwijzende) beslissing.
c. Ten aanzien van de ongegrondverklaring betreffende de voortgang van de aanvraag van klagers fasering/penitentiair programma (p.p.-)traject verwijst klager naar hetgeen hij reeds heeft gesteld tijdens de klachtprocedure. Hij verzoekt een tegemoetkoming toe te kennen. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van in totaal 120 dagen in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 5 november 2018 is klager de inrichting ontvlucht. Op grond van de wet Terwee dient hij in totaal nog 54 dagen vervangende hechtenis te ondergaan. Voorts heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 3.623,66.
Ad a:
Ingevolge artikel 60 van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Met een dergelijke beslissing wordt gelijkgesteld een verzuim of een weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuim of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke, of bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen. Klager heeft op 24 januari 2018 een verlofaanvraag voor 4 maart 2018 ingediend. Uit de stukken volgt dat in overleg met klager ervoor is gekozen de verlofaanvraag (nog) niet in behandeling te nemen, omdat hij mogelijk rond deze datum naar een z.b.b.i. zou worden overgeplaatst. Niet is gebleken dat de verlofaanvraag nadien verder is behandeld. Nu de directeur heeft nagelaten op klagers verlofaanvraag te beslissen, kan klager in zijn klacht worden ontvangen. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Uit het selectieadvies van 26 februari 2018 komt het volgende naar voren. Van 28 oktober 2016 tot en met 30 oktober 2016 heeft klager zich onttrokken aan hem opgelegde toezichtmaatregelen in het kader van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Als gevolg daarvan is op 11 november 2016 beslist klager niet langer voor de extramurale fase van de ISD-maatregel in aanmerking te laten komen. Blijkens een in het kader van klagers detentiefasering uitgebracht negatief advies van de advocaat-generaal van 12 januari 2018 is sprake van een hoog recidiverisico en zijn twee aan klager eerder opgelegde ISD-maatregelen voortijdig beëindigd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de als beslissing aangemerkte (fictieve) weigering van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ad b:
Het handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen, in beginsel worden gezien als handelen van of namens de directeur waartegen beklag op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw openstaat. De beroepscommissie begrijpt de klacht zo als zijnde gericht tegen de omstandigheid dat de casemanager in het kader van de aanvraag voor klagers detentiefasering heeft geweigerd een handtekening te zetten. Gelet hierop valt het beklag onder het bereik van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Klager stelt dat de aanvraag van zijn detentiefasering niet van de grond komt, omdat de casemanager de aanvraag niet heeft ondertekend en heeft ingediend. Wat daar verder van zij, nu niet is onderbouwd en niet is gebleken dat klagers detentiefasering door toedoen van de casemanager niet, althans te laat, in gang is gezet, zal het beklag ongegrond worden verklaard.
Ad c:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake de klachten a en b, verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze klachten, maar verklaart dit beklag ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 30 januari 2019.
secretaris voorzitter