nummer: R-18/1147/GA
betreft: [klager] datum: 30 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 juni 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft
a. de omstandigheid dat klager niet in de gelegenheid wordt gesteld te sporten; en
b. de omstandigheid dat klager tijdens de voor sport bestemde uren wordt ingesloten (R-2018-000042).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht a. en heeft klacht b. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
a. Klager is van mening dat hij dient te sporten om zijn rug te stabieler te maken. Klager heeft echter meermaals moeten constateren dat zijn naam niet voorkwam op de sportlijst, ondanks dat hij zich had opgegeven. Als de naam van een gedetineerde niet op deze lijst is opgenomen, wordt deze uitgesloten van deelname. Klager acht dit een schending van zijn recht te mogen sporten. De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, aangezien hij geen data heeft genoemd waarop hij niet in de gelegenheid is gesteld te sporten. Klager acht dit onjuist. Klager was niet altijd in de gelegenheid een datum te noteren als het wederom mis ging met de deelname aan een sportactiviteit. Hoewel het feit dat iedere keer zijn naam op de lijst ontbrak al klachtwaardig was, heeft klager niet iedere maal een klacht ingediend. Dit was ondoenlijk. De inrichting neemt klager niet serieus.
b. Klager kan zich eveneens niet verenigen met het oordeel over diens insluiten tijdens activiteiten. Klager kiest immers niet vrijwillig voor het niet deelnemen aan activiteiten, maar wordt hier door zijn rugklachten soms toe gedwongen. Dit zegt niets over de motivatie van klager, maar louter over de ernst van zijn fysieke klachten. In aanvulling hierop stelt klager dat door de insluiting tijdens activiteiten zijn rugklachten alleen maar verergeren, zodat hij steeds minder aan activiteiten kan deelnemen. Klager kan zich in de beperkte ruimte van zijn cel nauwelijks bewegen, terwijl hij juist moet bewegen om zijn rug stabiel te kunnen houden. Doordat klager wordt ingesloten, wordt hij onevenredig zwaar benadeeld. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van klacht a. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie overweegt ten aanzien van klacht b. het volgende. Artikel 48, tweede lid, van de Pbw bepaalt dat de gedetineerde recht heeft op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. Ingevolge het derde lid van artikel 48 van de Pbw draagt de directeur zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in de in het tweede lid bedoelde activiteit kunnen voorzien. Op grond van artikel 21 van de Pbw worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijk onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op. Gelet op het in artikel 48, tweede lid, van de Pbw opgenomen recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport, heeft de directeur een inspanningsverplichting gedetineerden sportmomenten aan te bieden. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat klager in de gelegenheid wordt gesteld aan de sport deel te nemen en zich hiervoor op te geven, maar dat hij ervoor kiest hieraan niet deel te nemen. Niet is gebleken dat klager niet fysiek in staat is te sporten. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat de directeur niet aan voornoemde inspanningsverplichting heeft voldaan. Klagers stelling dat hij wordt ingesloten, terwijl hij zich wel voor de sport heeft opgegeven, is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ter zake van klacht a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep ter zake van klacht b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 30 januari 2019.
secretaris voorzitter