Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1435/GB, 17 oktober 2001, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01\1435\GB

betreft: [klager] datum: 17 oktober 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 31 juli 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 juli 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 7 september 2001 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Op 17 februari 1998 is klager in het kader van een uitleveringsverzoek van Duitsland geplaatst in de penitentiaire inrichting (p.i.) De Grittenborgh te Hoogeveen. Van 4 juni 1998 tot 16 juli 1998 heeft hij in afzonderingverbleven in het cellengebouw te Veenhuizen en op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. De Schie te Rotterdam, wegens vermoedens van voorbereidingen voor een gewelddadige ontsnapping. Hierna is klager overgeplaatst naar heth.v.b. te Lelystad.
Op 4 november 1998 is hij uitgeleverd aan Duitsland alwaar hij op 21 mei 1999 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In afwachting van afhandeling van het verzoek in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerleggingstrafvonnissen (WOTS) is klager op 4 juli 2000 ingesloten in de p.i. De Schie. Op 21 december 2000 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI Nieuw Vosseveld.

2.2. Klager is in Duitsland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
De rechtbank te Den Haag heeft dezelfde straf bepaald. Klager heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft zijn beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht. Vooreerst maakt klager een formeel bezwaar ten aanzien van de termijn waarbinnen de bestreden beslissing is genomen. Op 18december 2000 is beslist tot zijn plaatsing in de EBI. De onderhavige beslissing dateert van 17 juli 2001 en is dus te laat genomen.
De beslissing is gebaseerd op onvolledige c.q. onjuiste gegevens. Er staat dat klager iemand heeft gegijzeld en doodgestoken, maar daar is hij niet voor veroordeeld. Bovendien heeft de Hoge Raad inmiddels de uitspraak in de‘WOTS-zaak’ vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank te Amsterdam. Ook staat er een onjuistheid in omtrent de opleiding die hij heeft gevolgd. Hij heeft ook de opleiding MBO-SPW afgerond en is sinds begin 1995 tot aanzijn arrestatie werkzaam geweest in de jeugdhulpverlening. Over het vermeende vluchtgevaar brengt klager naar voren dat met betrekking tot het op 15 januari 1998 in een transportbus gevonden mes onbekend is gebleven aan wie van devier gedetineerden in de bus het toebehoorde. Klager is pas op 17 februari 1998 in de p.i. De Grittenborgh geplaatst en is altijd in een personenauto vervoerd met drie gewapende mannen, in plaats van in een transportbus. Tijdenszijn verblijf in de p.i. De Grittenborgh werd een vork vermist, die hij niet had gestolen.
De op zijn cel gevonden slijptol heeft klager gestolen om te laten zien dat hij geen geweld nodig had om te kunnen vluchten. Hij wilde laten zien dat hij geen beest is en dat het delict waarvoor hij is veroordeeld het enige momentin zijn leven is geweest dat hij geweld heeft gebruikt. Klager heeft veel spijt van de diefstal van de slijptol; hij was op het moment dat hij deze in zijn bezit had al niet meer van plan om daadwerkelijk te vluchten.

3.2. In het selectievoorstel van de waarnemend directeur van de EBI is aangegeven dat klager blijk heeft gegeven van extreme vluchtgevaarlijkheid, gezien de aangetroffen attributen in de p.i. De Schie in december 2000 die bruikbaarzijn bij een eventuele poging tot ontvluchting. Reeds in de maanden januari en mei 1998 was sprake van aanwijzingen dat klager voornemens was te ontvluchten. Tevens werd in mei 1998 geconstateerd dat bezoekers van klager na afloopvan het bezoek meer dan normale belangstelling toonden voor de p.i.. Klager is zowel in Duitsland als in Nederland, na overbrenging in het kader van de WOTS, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens een zeergeruchtmakend delict. Klager heeft tegen de uitspraak cassatieberoep aangetekend. Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot grote maatschappelijk onrust. Derhalve dient het verblijfvan klager in de EBI met een periode van zes maanden te worden verlengd.

3.3. De selectiefunctionaris die klager heeft gehoord geeft aan dat klager in Duitsland is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het plegen van een bankoverval en ontvluchting, waarbij iemand is gegijzeld en gedood.Klager is in Duitsland achtervolgd en dit is tot in Nederland volgehouden, toen is men hem kwijtgeraakt. Hij is later aangehouden. Een en ander is uitgebreid in de publiciteit geweest en heeft in 1997 veel maatschappelijke onrustveroorzaakt. Klager is na zijn aanhouding geplaatst in de p.i. De Grittenborgh waar sprake is geweest van een ontvluchtingsverhaal. Een EBI-voorstel heeft het toen niet gehaald. In november 1998 is klager aan Duitsland uitgeleverdin verband met zijn berechting in de strafzaak en later is hij in het kader van de WOTS, hij heeft de Nederlandse nationaliteit, weer naar Nederland overgebracht. Volgens klager is zijn cassatieberoep toegewezen en is de zaakteruggewezen naar de rechtbank. Klager heeft de selectiefunctionaris te kennen gegeven niet slecht te zitten en een goede structuur te krijgen binnen het regime. Hij heeft wel moeite met het bezoek achter glas. De gevondenattributen op cel in combinatie met de levenslange gevangenisstraf die klager boven het hoofd hangt, de maatschappelijke onrust rondom de bankoverval, de achtervolging en de gijzeling waarbij een dode is gevallen en de veelheid aanpubliciteit destijds, maken klager een geheide EBI-kandidaat. Een eventuele ontsnapping van klager zal tot grote onrust leiden in de maatschappij. Bovendien ligt klagers strafzaak weer open. Er zijn kortom veel onzekerheden omtrentde toekomst.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI aan de orde is geweest in de vergadering van de EBI-adviescommissie op 5 juli 2001. Uit de beschikbare informatie bleek dat klager moetworden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Op 15 januari 1998 was in de p.i. De Grittenborgh sprake van aanwijzingen waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat klager voornemens was te ontvluchten met gebruikmaking van grofgeweld. Na transport van klager werd een groot mes gevonden in de transportbus.
Op 22 mei 1998 bleven bezoekers van klager na het bezoek een half uur lang in de auto zitten om de p.i. te observeren. Op het moment dat dit werd geconstateerd door beveiligingspersoneel vertrokken de personen.
Op 25 mei 1998 was sprake van aanwijzingen dat klager voornemens was te ontvluchten door personeelsleden te gijzelen met zeer grof geweld. Hij had medegedetineerden hiervan in kennis gesteld. Klager werd in afzondering geplaatst enbij de inspectie van zijn cel bleek dat een vork werd vermist.
Op 5 december 2000 werd bij de inspectie van klagers cel in de p.i. De Schie een elektrische slijptol gevonden op de grond onder zijn werkblad, verstopt in een toilettas omwikkeld in een broek en een handdoek. In een vuilniszak werdeen lang touw aangetroffen gevlochten van repen lakens. Onder klagers matras lag een lang touw met een haak gemaakt van een bezemsteel, met daaraan gemaakt een haak van de aluminium steel van een vloerwasser. Een aangetroffen doosjemet repen chocolade leek op een overlevingspakketje. In de celraam achter het gordijn werd een barst geconstateerd. Nadat klager was geconfronteerd met de vondst en hem de vraag werd gesteld waartoe alles diende, antwoordde hij „jeweet toch wel waarvoor dit dient?“. Hij vroeg of nog andere mensen in de problemen zouden komen door de vondst, wat erop zou kunnen duiden dat anderen op de hoogte waren van zijn voornemens. Een medegedetineerde was eerder betraptop het bezit van soortgelijke haken als die bij klager waren aangetroffen.
Klager is gedetineerd in verband met het plegen van zeer ernstige en geruchtmakende delicten die in Duitsland en Nederland tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde hebben geleid. Hij is in Duitslandveroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en, nadat hij is overgebracht in het kader van de WOTS, ook in Nederland. Klager heeft cassatieberoep aangetekend. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat klager beseft dat hij nietsmeer te verliezen heeft en elke gelegenheid zal aangrijpen om te ontvluchten. Een eventuele ontvluchting zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en zou leiden tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde in zowelDuitsland als Nederland.
Gelet op het vorenstaande adviseerde de EBI-adviescommissie klagers verblijf in de EBI te verlengen. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de EBI gedetineerden wordengeplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI, en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. Met betrekking tot klagers formele bezwaar ten aanzien van de bestreden beslissing, overweegt de beroepscommissie het volgende.
Artikel 26, derde lid, van voornoemde Regeling bepaalt dat de selectiefunctionaris ambtshalve elke zes maanden een besluit neemt omtrent de verlenging van het verblijf in een EBI. De eerste besluitvorming over verlenging ofbeëindiging van het verblijf in een EBI vindt plaatst zes maanden na de plaatsing van betrokkene in een EBI.
Klager is op 21 december 2000 in het h.v.b. van de EBI geplaatst. De beslissing waarvan beroep dateert van 17 juli 2001. Die beslissing is te laat genomen en het beroep van klager zal wat dit betreft gegrond worden verklaard en debeslissing zal worden vernietigd.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

4.5. Ten aanzien van de materiële beoordeling van de bestreden beslissing overweegt de beroepscommissie dat de tijdens een inspectie van klagers cel in de p.i. De Schie op 5 december 2000 gevonden voorwerpen en de bij diegelegenheid geconstateerde barst in de celruit, de conclusie rechtvaardigen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico vormt. Gelet op de delicten van het plegen waarvan klager wordt verdacht en de daaropvolgende achtervolging,die zich in Duitsland en Nederland heeft voorgedaan en waarbij mensen zijn gegijzeld, vormt klager bij een eventuele ontvluchting tevens een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstigegeweldsdelicten.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 onder a. bedoelde categorie.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.6. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 68, derde lid onder b, PBW bepalen dat haar uitspraak wat dit betreft inde plaats treedt van de bestreden beslissing. Dit betekent dat de beslissing tot verlenging van het verblijf van klager in de EBI op 21 juni 2001 genomen had moeten worden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt, nu het beroep van klager tegen de in de beslissing totverlenging van zijn verblijf in de EBI aangevoerde gronden ongegrond wordt verklaard, dat op 21 juni 2001 klagers verblijf in de EBI is verlengd.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. T.M. Halbertsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 17 oktober 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven