Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1450/GA, 23 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1450/GA

Betreft:            [klager]            datum: 23 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. van der Vlis, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 september 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.J. van der Vlis, en […], directeur bij het voormelde complex, […] psychiater bij voormeld complex en […], arts-assistent bij voormeld complex. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 7 september 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Voordat klager in het PPC geplaatst werd, was er geen sprake van psychiatrische problemen. Klagers situatie was erg zorgwekkend toen hij tien dagen de isoleercel inging na het incident op 21 augustus 2018. Klager vindt het vervelend dat dat incident plaatsvond. Er werd gestart met gesprekken en behandelingen. Daardoor ging het al veel beter met klager. Desondanks werd gestart met dwangmedicatie. Door de medicatie heeft klager geen grip op zijn leven. De dreiging van het toedienen van dwangmedicatie maakt klager angstig. Momenteel gaat het beter met klager en is hij in overleg met artsen over het gebruik van medicatie. Niet medicamenteuze interventies zijn afdoende. Verder is het onvoldoende aannemelijk dat klager een gevaar veroorzaakt voor zichzelf en anderen. Dit blijkt niet uit de psychiatrische beoordeling. Het is van belang dat gekeken wordt naar de frequentie, de wijze, de aard, de intensiteit en de context waarbinnen klager bepaalde uitingen heeft gedaan. Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager vertoonde verward gedrag. Daarom werd hij in het PPC geplaatst. Klager heeft een cognitieve beperking. Hij functioneert op een licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau. Daarnaast was er sprake van acuut verward gedrag. Klager smeerde ontlasting en urine over de grond, trok kleding aan en uit, zat aan zijn geslachtsdeel in het bijzijn van anderen, had waanideeën, verwondde zichzelf en schreef met bloed op de muren. De stoornis veroorzaakt gevaar voor hemzelf en anderen. Zo kan klager zichzelf of anderen van het leven beroven of ernstig letsel toebrengen. Daarnaast roept hij agressief gedrag van anderen op. Klager heeft geen ziektebesef, dan wel -inzicht. Klager is zeer wisselend in zijn standpunt over het innemen van medicatie. Dat heeft invloed op zijn psychische gemoedstoestand. Klager werd aangemoedigd om de medicatie te slikken. Dat deed hij niet. Klager geeft nu aan dat hij stopt met het slikken van medicatie als het niet moet. Daarnaast werden andere mindere bezwarende middelen toegepast, zoals een individueel dagprogramma. Dat had onvoldoende effect. Het gedrag persisteerde. De tweede onafhankelijke psychiater is niet werkzaam bij het PPC.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d aanhef onder a van de Pbw vindt als uiterst middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort van tevoren heeft onderzocht. Uit deze verklaringen komt naar voren dat bij klager sprake is van een complex toestandsbeeld en een psychotische stoornis en van gevaar dat hij zichzelf en anderen (ernstig) lichamelijk letsel zal toebrengen. Klager vertoonde bizar gedrag waarbij hij zijn ontlasting en urine uitsmeert, zich uitkleedt en aan zijn geslachtsdeel zit en zichzelf beschadigt. Dat doet hij ook in de aanwezigheid van anderen. Klager kan daarbij ook dreigend gedrag vertonen naar anderen toe. Het gedrag vertoonde zich acuut en duurde voort. Minder ingrijpende middelen, zoals het zelf slikken van medicatie, hielpen niet. Klager weigerde de benodigde medicatie in te nemen. Klager ziet niet in dat hij psychotisch is. Het ontbreekt hem dan ook aan ziektebesef en ziekte-inzicht. Het toedienen van anti-psychotische  medicatie heeft een positief effect op klager.De behandelaar en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 23 januari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven