nummer: 18/682/TA
betreft: [klager] datum: 12 december 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.C. Alberts, namens [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 juli 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsvrouw mr. W.C. Alberts.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Na afloop van de zitting heeft de beroepscommissie nadere informatie opgevraagd bij de inrichting. Klager en zijn raadsvrouw zijn op de hoogte gesteld van de door de beroepscommissie gestelde vragen aan en de naar aanleiding van die vragen ingezonden informatie door de inrichting. Klager en zijn raadsvrouw is een nadere reactietermijn gegeven. Van de zijde van de raadsvrouw is daarop door de beroepscommissie een reactie ontvangen, die ter kennisneming aan de inrichting is gezonden.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 15 september 2017, waarbij klager de navolgende (vrijheidsbenemende) beperkingen zijn opgelegd:
- 1 uur per week begeleid bezoek;
- een keer per week kamercontrole;
- regelmatig fouilleren aan het lichaam en/of kleding;
- controle post;
- terugplaatsing naar fase 1;
- plaatsing in drugscategorie 3 en
- bloktijden op de eigen unit (Me 2017-00043).
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht ziet op klagers plaatsing in categorie 3 van het Beleid Maatregelen notoir gebruik en/of handel in verslavende middelen (hierna: het Beleid), het beklag formeel gegrond verklaard voor zover de klacht ziet op de inperking van klagers bezoek en heeft bepaald dat aan klager ter zake daarvan een compensatie toekomt van € 10,= en heeft die klacht inhoudelijk ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep ziet in de kern niet op de plaatsing van klager in categorie 3 van het Beleid, maar op de gevolgen van die plaatsing. De beklagrechter heeft ten onrechte overwogen dat klager niet kan worden ontvangen inzake de controle van post, regelmatige fouillering aan lichaam/kleding en een keer per week kamercontrole. Dit betreffen immers beperkingen van een recht waartegen op grond van artikel 56, lid 1 onder e Bvt, beklag openstaat.
Ten onrechte heeft de beklagrechter verder overwogen dat de post slechts gecontroleerd zou worden op voorwerpen en dat dit niet door klager zou zijn betwist. De post is geopend en gelezen en een en ander dient derhalve te worden gebaseerd op een in artikel 35 Bvt genoemde grond, terwijl die niet is gegeven. Bovendien is de termijn voor toezien op post maximaal vier weken, waaraan niet is voldaan.
Onderzoek aan het lichaam of kleding moet worden gebaseerd op artikel 23 Bvt en de vereiste noodzaak tot het overgaan op wekelijkse controles is niet gebleken. Ook de noodzaak tot een wekelijkse kamercontrole dient gebaseerd te zijn op artikel 29 Bvt en de noodzaak wordt niet, dan wel onvoldoende concreet onderbouwd. Geconcludeerd moet daarom worden dat aan klager ten onrechte beperkingen zijn opgelegd, alsmede dat de duur van deze beperkingen onevenredig lang is geweest.
Beleid, wanneer dat niet ziet op behandeling, maar een inbreuk dan wel een beperking van de rechten van klager oplevert, dient binnen de kaders van de Bvt toegepast te worden. De inrichting baseert zich niet op hetgeen in het behandelplan van klager staat opgenomen. De insteek van het Beleid is het opleggen van beperkingen en de consequenties van de plaatsing in categorie 3 zijn heel concreet gemaakt. Het Beleid is ook tenuitvoergelegd. Er zijn kamercontroles geweest, er is post geopend en gelezen en er hebben fouilleringen plaatsgevonden. Klager verzoekt een tegemoetkoming.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Slechts de daadwerkelijke uitvoering van een fouillering of een kamercontrole leveren (vermeende) schendingen op van het recht op lichamelijke integriteit c.q. persoonlijke levenssfeer. De enkele beslissing tot plaatsing in categorie 3 van het Beleid is hiermee niet gelijk te stellen. Voor wat betreft de controle op post is het
Beleid duidelijk; de post wordt geopend in het bijzijn van de patiënt en enkel gecontroleerd op bijgevoegde voorwerpen. Dit is conform de bevoegdheid van de inrichting zoals bepaald in artikel 35, tweede lid van de Bvt. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Beleid anders is uitgevoerd dan omschreven.
3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat op 15 september 2017 is besloten klager in categorie 3 van het Beleid Maatregelen notoir gebruik en/of handel in verslavende middelen te plaatsen.
Uit de door de inrichting na afloop van de zitting toegezonden informatie kan verder het volgende worden afgeleid.
Volgens de verantwoording van het Beleid vormen het gebruik van verslavende middelen en de handel een ernstige belemmering voor de veiligheid in de inrichting. Het Beleid is gericht op patiënten aan wie herhaaldelijk behandeling ten aanzien van middelenproblematiek is aangeboden, maar die hiervan niet of onvoldoende kunnen profiteren. Het doel van de beheersmaatregelen is tweeledig. Allereerst speelt het een rol in het kader van de veiligheid, het beperken van risico’s en om een veilig therapeutisch behandelmilieu te kunnen waarborgen. Ten tweede kan de aanpak gebruikt worden om patiënten te motiveren toch van de behandeling gebruik te
maken. Categorie 3 van het Beleid komt in beeld als er sprake is van: “blijvend gebruik en/of vermeende dealers, niet in behandeling. Patiënt komt niet in de samenwerking en vertoont geen inzet om in behandeling te komen (hulp vermijdend). Er is sprake van uitsluitend functioneel contact (regelzaken).”
Als toelichting op de te nemen maatregelen staat in het Beleid (onder meer en zakelijk weergegeven) het volgende opgenomen:
- Vrijhedenbeleid
De fase van het algemeen vrijhedenbeleid dat maximaal te behalen is.
- Bezoek
Het bezoek vindt plaats onder direct toezicht van de medewerker (doorgaans de sociotherapeut) in een overzichtelijke ruimte, bij voorkeur buiten de unit, voor de duur van maximaal één uur, daar waar sprake is van op zijn minst een ernstige verdenking van invoer van contrabande door het bezoek. Daar waar dit niet het geval is, dient het bezoek onbegeleid plaats te vinden.
Maatregel Bezoekbeperking aanzeggen en uitreiken.
- Kamercontrole
Opsporen van verdovende middelen en andere contrabande, cash geld en waardevolle spullen. In de dag-/avondsituatie wordt de controle door één ST (sociotherapeut) en één DGB’er (Dienst Geïntegreerde Beveiliging, uitgevoerd. Het strippen van de kamer vindt plaats tijdens insluitingstijden door de nachtdienst.
- Fouillering
Patiënt wordt periodiek (laagfrequent) of regelmatig (hoogfrequent) extra aanvullend handmatig gefouilleerd en/of hij dient uit de kleding te gaan bij terugkomst van verlof en in de inrichting. Standaard is steekproefsgewijs.
- Postcontrole
Alle post wordt in principe in het bijzijn van de patiënt geopend en gecontroleerd op bijgesloten contrabande.
- Time-out fase
De patiënt wordt beperkt in zijn deelname aan activiteiten en aanwezigheid op de unit op basis van het rusttijden programma. Het behandelteam beperkt tijdelijk haar inspanningen om patiënt in behandeling te krijgen/houden.
Onder het kopje besluitvorming staat vermeld dat de behandelcoördinator te allen tijde in overleg met het team kan besluiten om bovenstaande maatregelen aan de patiënt op te leggen, met name daar waar sprake is van (vermeende) handel.
Daar waar dit beleid van toepassing is geldt dat het opgenomen wordt in het behandelplan van de patiënt.
Vanuit de inrichting is voorts aangegeven dat de behandelcoördinator - uiteraard in overleg met de sociotherapie en mogelijk andere leden van het behandelteam - de beslissing neemt tot plaatsing in een categorie van het Beleid. De behandelcoördinator is mede daarvoor aangemerkt als plaatsvervangend hoofd van de inrichting. Alleen ten aanzien van het toezicht op het bezoek wordt een separate schriftelijke beslissing genomen door de behandelcoördinator. Voor wat betreft de overige onderdelen van de plaatsing in een categorie worden er geen schriftelijke beslissingen genomen. Wel wordt er - bijvoorbeeld voorafgaand aan een fouillering - door een medewerker de beslissing genomen om te gaan fouilleren. Deze medewerker is meestal een andere dan de behandelcoördinator, bijvoorbeeld een beveiliger. Tegen deze beslissing kan de patiënt vervolgens een klacht indienen.
De beroepscommissie overweegt op grond van het bovenstaande als volgt.
De beslissing tot plaatsing in een bepaalde categorie van het Beleid betreft een behandelinhoudelijk (multidisciplinair) besluit. Die beslissing is gelet op artikel 56, vierde lid van de Bvt niet beklagwaardig en de beklagrechter heeft klager om die reden ten aanzien van dit onderdeel terecht niet-ontvankelijk verklaard in het beklag.
Ten aanzien van het onderdeel ‘bezoek’ stelt de beroepscommissie vast dat de beklagrechter de klacht wegens vormverzuim gegrond heeft verklaard en dat klager een compensatie is aangeboden. Inhoudelijk is de klacht ongegrond verklaard. In beroep is namens klager te kennen gegeven dat klager zich met de beslissing van de beklagrechter - voor zover het de ongegrondverklaring betreft - niet kan verenigen. Nu de klacht op dit onderdeel gegrond is verklaard, klager een compensatie is aangeboden en namens klager in beroep niet inhoudelijk op dit klachtonderdeel is ingegaan, noch is opgekomen tegen de hoogte van de geboden compensatie, houdt de beroepscommissie het ervoor dat het namens klager ingestelde beroep niet op dit klachtonderdeel ziet en daarom zal dit klachtonderdeel in beroep niet in de beoordeling worden betrokken.
Ten aanzien van de onderdelen ‘controle van post’, ‘regelmatige fouillering aan lichaam/kleding’ en ‘minimaal een keer per week kamercontrole’ als vermeld in het Beleid overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de informatie van de inrichting leidt de beroepscommissie af dat er in voorkomende gevallen (telkens) door een medewerker een beslissing wordt genomen en dat daartegen (telkens) afzonderlijk een klacht kan worden ingediend. In zoverre maakt de plaatsing in ‘categorie 3’ niet automatisch dat klager in zijn belangen wordt geschaad. Hij kan immers tegen de afzonderlijke beslissingen opkomen door in beklag te gaan. De beroepscommissie ziet het Beleid in deze als een leidraad voor het handelen van medewerkers. Steun voor die conclusie ziet de beroepscommissie in de vermelding bij het kopje besluitvorming dat kan worden besloten om de genoemde maatregelen op te leggen.
De beroepscommissie acht in het geval van klager niet komen vast te staan dat (de uitvoering van) het Beleid op enigerlei wijze in strijd is met de artikelen 23, 29 en 35 van de Bvt. Daarbij zij opgemerkt dat de beroepscommissie niet aannemelijk acht dat verdergaande maatregelen hebben plaatsgevonden dan het waar mogelijk in bijzijn van klager openen en controleren van de post, waar het hoofd gelet op artikel 35, tweede lid, Bvt toe bevoegd is. Daarnaast is op grond van de stukken en de behandeling in beroep ten aanzien van de kamercontrole en de fouillering niet duidelijk geworden hoe vaak, wanneer en op welke wijze daadwerkelijk uitvoering zou zijn gegeven aan het Beleid. Nu concrete informatie daarover ontbreekt, kan een en ander in dit geval niet in de beoordeling worden betrokken.
Ten aanzien van de onderdelen ‘terugplaatsing naar fase 1’ en ‘bloktijden op de eigen unit’ overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van de behandeling van een eerdere zaak rondom het vrijhedenbeleid van de inrichting (RSJ 16/0248/TA), is de beroepscommissie ermee bekend dat terugplaatsing naar fase 1 (van het vrijhedenbeleid binnen de inrichting) in FPC Dr. S. van Mesdag betekent dat sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid, in die zin dat een patiënt niet meer onbegeleid de afdeling af mag en dat dit gelijk te stellen is aan de in artikel 33 Bvt genoemde maatregel van afdelingsarrest. In zoverre zou terugplaatsing naar fase 1 van klager een beperking van de bewegingsvrijheid opleveren die, indien daarin niet in het behandelplan is voorzien, op grond van artikel 56 en 57 Bvt vatbaar is voor beklag. In dat geval, zou gelet op artikel 53 en 54 van de Bvt in casu niet zijn voldaan aan de hoorplicht en de mededelingsplicht die ingevolge de wet in acht moeten worden genomen bij het opleggen van afdelingsarrest. Immers, vanuit de inrichting is te kennen gegeven dat alleen voor wat betreft het bezoek een schriftelijke mededeling wordt uitgereikt.
In het Beleid staat vermeld dat waar het Beleid van toepassing is, ‘het’ wordt opgenomen in het behandelplan. De beroepscommissie heeft de inrichting gevraagd het behandelplan van klager ten tijde van de plaatsing in categorie 3 van het Beleid te verstrekken. In het door de inrichting toegezonden behandelplan van klager staat vermeld dat op klager fase 2 van het interne vrijhedenbeleid van toepassing is en dat hij in categorie 4 van ‘het notoir beleid’ is geplaatst. Categorie 4 betreft de zwaarste categorie van het Beleid. De vermelde fase van vrijheden en de categorie stroken, kijkend naar de in het Beleid toegekende maximale fase (namelijk fase 1), in elk geval niet met elkaar. Op grond van het behandelplan kan door de beroepscommissie niet worden vastgesteld dat de terugplaatsing van klager naar fase 1, als gevolg van de plaatsing in categorie 3 van het Beleid, daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Van de zijde van de inrichting is te kennen gegeven dat klager volgens de beschikbare documentatie als consequenties van de plaatsing in categorie 3 van het Beleid heeft ervaren: het rusttijdenprogramma op de unit, geld in beheer bij de sociotherapie en beschikking hebben over enkel de standaardinventaris in verblijf. Alhoewel hierover niet gerapporteerd is, wordt er door de inrichting bovendien vanuit gegaan dat ook de ingekomen post is gecontroleerd op bijgevoegde voorwerpen.
Nu in beroep niet concreet naar voren is gebracht dat klager naar aanleiding van de plaatsing in categorie 3 van het Beleid een met afdelingsarrest vergelijkbare maatregel heeft moeten dulden, gaat de beroepscommissie er op basis van het voorgaande vanuit dat klager op het moment van plaatsing in categorie 3 van het Beleid, niet naar fase 1 van het vrijhedenbeleid is teruggeplaatst, in elk geval voor zover het bewegingsvrijheid op en rond de afdeling betreft.
Ten slotte overweegt de beroepscommissie dat ten aanzien van het klachtonderdeel ‘bloktijden op de eigen unit’ niet is gesteld noch gebleken dat klager niet het in artikel 31, tweede lid van de Bvt genoemde recht van het in totaal vier uren per dag samen met een of meer medepatiënten heeft mogen doorbrengen. Namens klager is dit onderdeel van de klacht niet verder toegelicht en de beroepscommissie ziet geen aanleiding het beroep op dit onderdeel gegrond te verklaren.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 12 december 2018
secretaris voorzitter