Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1389/TB, 16 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           R-18/1389/TB

betreft: [klager]            datum: 16 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 6 juli 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. N.A. Heidanus en namens de Minister, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. 

Tevens was ter zitting als toehoorder aanwezig dhr. P.M.C. van den Beemt, waarnemend algemeen secretaris van de RSJ.

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting met een hoog beveiligingsniveau.

 

2.         De feiten

Klager heeft zich tijdens een eerder opgelegde tbs met dwangverpleging die is ingegaan in 1992 onttrokken tijdens begeleid verlof in 1994 en is ontvlucht naar Kroatië. In september 1995 is hij uitgezet naar Nederland waar hij zich in 1999 opnieuw heeft onttrokken aan de tbs tijdens verlof. Op 27 juni 2003 is de eerste tbs met dwangverpleging beëindigd. Op 19 maart 2008 is klager door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor onder meer doodslag en verkrachting gepleegd in 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek en tbs met dwangverpleging opgelegd. Tijdens zijn detentie was sprake van meerdere ontvluchtingspogingen, onder meer uit de EBI. Bij beslissing van 17 augustus 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie beslist om klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.  Deze inrichting heeft klager op 20 november 2017 aangemeld voor plaatsing op een longstay-afdeling. Bij advies van 13 juni 2018 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen. Klager is op 4 juli 2018 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 6 juli 2018 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van de behandeling van het beroep nog niet gerealiseerd.

 

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

De beslissing om klager in een longstayvoorziening te plaatsen is onjuist en in strijd met de billijkheid. In 2008 werd nog behandelperspectief gezien. Er heeft nooit een reële executie van de tbs-maatregel plaatsgevonden. Klager heeft nooit een serieuze behandelkans gekregen. Klager was heel dwars. Zijn moeder is overleden en er zijn geen faciliteiten voor hem gecreëerd om naar de begrafenis te gaan. Klager heeft zich vanaf 2017 coöperatief opgesteld en zijn bereidheid getoond om behandelonderdelen te volgen. De suggestie van FPC Dr. S. van Mesdag dat klager zich niet open heeft opgesteld, is niet juist. Hij heeft zijn motivatie getoond, maar is nooit op een behandelafdeling geplaatst. Hij weet dat hij nog veel werk moet verrichten. Er heeft geen behandeling conform ‘state of the art’ plaatsgevonden. De raadsman is er persoonlijk getuige van geweest dat klager zijn goede wil om een behandeling te ondergaan heeft getoond. Klager is twee jaar lang volledig gesepareerd in een verblijfsruimte zonder uitzicht. De beklagcommissie heeft klager in een klacht over dit onderwerp in het gelijk gesteld. Het hoofd van de inrichting heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Klager verblijft nog steeds in de separeer.

Medio 2017 is een herstelgesprek gevoerd met het hoofd van de inrichting. In totaal zijn er drie herstelgesprekken gevoerd. Daaruit bleek dat FPC Dr. S. van Mesdag niet van plan was om serieus met hem aan de slag te gaan en dat duidelijk richting een longstayplaatsing werd gekoerst. Volgens de inrichting was er bij klager sprake van een schijnaanpassing en niet van een duidelijke positieve wending in zijn behandelmotivatie. Iedere discussie is kapot gemaakt. Geen rekening wordt gehouden met het feit dat klager ouder is geworden en dat zijn persoonlijkheidsproblematiek is verbleekt. Na een verblijf van een jaar in FPC Dr. S. van Mesdag werd al richting een longstayplaatsing gestuurd.

De raadsman heeft de LAP verzocht om de behandeling van de zaak door det LAP op 7 juni 2018 aan te houden teneinde hem in de gelegenheid te stellen klagers visie  kenbaar te maken. Op dit verzoek werd niets meer vernomen zodat advies van de LAP tot stand is gekomen zonder kennis van het standpunt van klager. Het is juist dat klager geen verzoek om overplaatsing heeft ingediend. Hij is in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. Als hij op een longstay afdeling wordt geplaatst zal zijn behandeling een enorme achterstand oplopen. FPC Dr. S. van Mesdag heeft klager geen tweede behandelkans geboden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

Door FPC Dr. S. van Mesdag, de pro justitia rapporteurs en de LAP is geadviseerd om klager in een longstayvoorziening met een hoog beveiligingsniveau te plaatsen. Vanuit FPC Dr. S. van Mesdag is bezien of er behandelperspectief voor klager bestond. Hierbij is ook zijn behandelgeschiedenis meegewogen. Op basis van klagers voorgeschiedenis, de vroege en zeer ernstige onveranderde pathologie, de bevindingen van de uitgevoerde diagnostiek tijdens de huidige opname en de uitkomsten van diverse interne en externe overleggen, acht het FPC het perspectief op een succesvolle behandeling zeer beperkt. Ingeschat is dat de risico’s niet verlaagd kunnen worden. In verband met de verschillende vluchtpogingen wordt een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd geacht. Door de LAP is opgemerkt dat de behandeling in de huidige inrichting weliswaar nog geen twee jaar heeft geduurd, maar de LAP heeft daarbij in aanmerking genomen dat klager eerder een behandeling in het kader van een tbs met dwangverpleging heeft ondergaan waarna hij binnen enkele jaren na beëindiging van de maatregel is gerecidiveerd met zeer ernstige delicten. De LAP acht niet aannemelijk dat het (thans) aan de inrichting is te wijten dat het niet tot een daadwerkelijke behandeling is gekomen en ziet geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten dat een behandelpoging in een andere tbs-inrichting wel kans zou hebben. De geschetste behandelmotivatie wordt niet ondersteund door de rapportage van de LAP. Uiteraard is ook gekeken naar klagers eerste tbs. Er zijn geen aanknopingspunten om klager in een GGZ-inrichting te plaatsen. Hetgeen gesteld is over de bij klager geconstateerde schijnaanpassing heeft met name te maken met klagers eerste tbs-behandeling. De indruk was toen dat die behandeling goed is gegaan maar de feiten bleken anders te zijn. Momenteel wordt geen behandelmotivatie bij klager gezien. In verband met klagers EVBG-status zal hij worden geplaatst in een longstayvoorziening met een hoog beveiligingsniveau, te weten de locatie Vught van de Pompestichting. 

 

4.         De beoordeling

De beroepscommissie heeft eerder in RSJ 19 januari 2018, 17/2817/TB geoordeeld dat de LAP geen rechterlijke instantie betreft, alleen advies uitbrengt aan de Minister en geen enkele beslissing neemt over de rechtspositie van een terbeschikkinggestelde.

Niet valt in te zien aan welke rechtsregel enige aanspraak op inbreng van de raadsman in de procedure van de LAP kan worden ontleend. De omstandigheid dat de LAP in de regel de advocaat van de tbs’er in staat stelt schriftelijk opmerkingen in te dienen, hetgeen in dit geval niet is geschied, heeft dan ook geen gevolgen voor de beoordeling van het onderhavige beroep door de beroepscommissie.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en

b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien

a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,

b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,

c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,

d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en

e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose,

behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 20 november 2017, het advies van de LAP van 13 juni 2018, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de op 29 maart 2018 en 9 april 2018 uitgebrachte pro justitia rapportages, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in FPC Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.

Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager die eerder een tbs met dwangverpleging is opgelegd binnen enkele jaren na beëindiging van die tbs opnieuw zeer ernstige strafbare feiten heeft gepleegd waaronder doodslag en verkrachting waarvoor hem de onderhavige tbs met dwangverpleging is opgelegd.

Uit de bovenvermelde eenduidige adviezen en rapportages en de risicotaxatie volgt dat er blijkbaar sprake is geweest van een schijnaanpassing gedurende klagers eerste tbs met dwangbehandeling en dat klager vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis en seksuele stoornis niet behandelbaar is gebleken. Klager wordt als voortdurend delictgevaarlijk aangemerkt. In verband met klagers vele pogingen om zich te onttrekken aan vrijheidsbeneming, zelfs uit de EBI, wordt een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk geacht. Klager is inmiddels een EVBG-status toegekend. 

Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling c.q. geen ‘state of the art’ behandeling zou zijn geboden en dat klager sinds 2017 gemotiveerd zou zijn voor behandeling, wordt geen grond gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Op basis van de bij klager gediagnosticeerde pathologie en het hoge recidive-risico is bij klager geen sprake van behandelvatbaarheid. Tevens kan uit de door de beroepscommissie opgevraagde wettelijke aantekeningen ook geen daadwerkelijke behandelbereidheid bij klager worden opgemaakt.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting met een hoog beveiligingsniveau te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van

mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 januari 2019.

 

 

                        

                                   secretaris                                           voorzitter

Naar boven