Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/452/GA, 23 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/452/GA

betreft: [klager]            datum: 23 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, gericht tegen een uitspraak van 15 mei 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van  […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en  […], juridisch medewerker bij p.i. Nieuwegein en […], stagiaire juridisch medewerker bij de p.i. Nieuwegein. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager niet zijn volledige bestelling van de winkel heeft ontvangen (NM2017/913).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en een tegemoetkoming aan klager toegekend van € 80,60.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontving een krat van € 11.80 aan versproducten. Uit navraag bij p.i. Vught bleek dat zij een winkelkrat met niet verse producten ten behoeve van klager hebben geleverd ter waarde van € 80,60. De bewuste dag zijn alle bestellingen aangekomen bij de p.i. Nieuwegein. Kort daarna werd € 92,40 van klagers rekening afgeschreven. Gelet hierop gaat de p.i. er vanuit dat klager al zijn boodschappen ontving. Het systeem om bij te houden of bestellingen geleverd werden, werkte destijds als volgt. Gedetineerden konden hun kratten afhalen en zodra dat gebeurde vinkten de p.i.w.-ers dat af op een lijst. Die lijsten werden niet goed bijgehouden. Om die reden kon ook niet nagegaan worden of daadwerkelijk werd afgetekend en of klager zijn bestellingen al dan niet volledig ontving. De procedure is inmiddels aangepast. Het verhaal van klager staat op zich. Er is niets dat zijn verhaal ondersteunt. Klager beschikt zelf over de winkellijst en kan en moet dan ook aantonen dat hij de boodschappen niet ontving. Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontving de krat met de niet verse producten niet. Zodra de kratten binnenkwamen op de afdeling werden ze allemaal bij elkaar gezet. Iedere gedetineerde kon dan zijn krat pakken. Dat was erg chaotisch en onoverzichtelijk. Er werd niet goed gecheckt wie wat meenam. Het kan dan ook zo zijn dat een andere gedetineerde klagers  krat heeft meegenomen. De bestellijst en de rekening zitten in de krat. Die heeft klager dus ook nooit ontvangen. Klager meldde dit ook meteen bij de bewaarders. Inmiddels is de procedure aangepast.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 44, vijfde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor regels omtrent de aankoop door gedetineerden van andere gebruiksartikelen dan die door de directeur ter beschikking worden gesteld. De directeur dient ervoor zorg te dragen dat leveringen vanuit de (inrichtings)winkel op adequate wijze door het personeel worden uitgevoerd. De beroepscommissie stelt vast dat de winkel in Vught op de betreffende dag alle bestellingen heeft geleverd aan de p.i. Nieuwegein. Op het afleverformulier is vervolgens niet te zien of het krat ook daadwerkelijk bij klager is terecht gekomen. Nu de rekening en de bestellijst zich in het krat bevinden kan klager niet aantonen dat dat niet gebeurde. Daar komt bij dat de destijds geldende procedure niet goed werkte. De kratten werden bij elkaar gezet en iedere gedetineerde kon zijn krat afhalen. De afvinklijst voor ontvangst werd niet goed bijgehouden en ook overigens ontbrak het toezicht of de gedetineerden alleen hun eigen krat meenamen. Daardoor is niet vast te stellen of klager zijn  krat wel ontving. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard. Het beklag zal daarmee gegrond verklaard blijven en klager zal een schadevergoeding voor de niet geleverde boodschappen ter hoogte van € 80,60 euro ontvangen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden. Klager komt een schadevergoeding van € 80,60 toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 23 januari 2019.

 

                        secretaris                                                        voorzitter

 

 

 

Naar boven