nummer: R-18/1792/TA
betreft: [klager] datum: 22 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M. Oldenburg, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 september 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […] en […]. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een maatregel van kamerafzondering d.d. 17 mei 2018 (K-2018-000246). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent zijn ex-vriendin telefonisch te hebben bedreigd. Er is aangifte gedaan, maar de zaak is geseponeerd. Gebleken is dat de ex-vriendin zich niet bedreigd voelde. Verpleegden worden vaker onheus beschuldigd. Het ware beter geweest als de inrichting de vermeende bedreiging grondiger had onderzocht. Klager vraagt zich af waarom er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Een afzondering is bovendien een te zware maatregel. Klager verwijst verder naar de over hem uitgebrachte PJ-rapportages waarin wordt geconcludeerd dat het handelen van klager moet worden geplaatst tegen de achtergrond van zijn onmacht zich te conformeren aan regels en gemaakte afspraken. Klager weet niet hoe hij anders had kunnen verklaren dan hij al heeft gedaan. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan de beslissing liggen drie elementen ten grondslag. De bedreiging waarvoor aangifte is gedaan, de vondst van contrabande in klagers kamer en het feit dat klager geen openheid heeft verstrekt hierover. Als er aangifte wordt gedaan, is het aan de politie om dit verder uit te zoeken. Het risico met betrekking tot de gevonden telefoon is dat hiermee contact met buiten kan worden gelegd zonder dat de inrichting hiervan op de hoogte is. De inrichting wil dat klager openheid verschaft over de contrabande, namelijk hoe dit in de inrichting is gekomen en wat er mee is gebeurd. De inrichting heeft gekozen voor de afzonderingsmaatregel omdat de inrichting dan volledig zicht heeft op klager. De beschuldiging van dreiging is een extra verzwarende omstandigheid in dit alles geweest.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Gelet op de melding dat klager zijn ex-vriendin zou hebben bedreigd, de vondst van contrabande op klagers kamer en het feit dat klager geen of onvoldoende openheid hierover heeft gegeven, heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen oordelen dat een maatregel van kamerafzondering noodzakelijk is om volledig zicht te houden op klager. De beschreven onmacht in de PJ-rapportage van klager maakt dit niet anders. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 22 januari 2019.
secretaris voorzitter