Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2373/GV, 3 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2373/GV

betreft: [klager] datum: 3 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op beroepschrift d.d. 24 september 2003, dat is doorgestuurd door de selectiefunctionaris en op 10oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad is ingekomen, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 september 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), waarvan niet bekend is op welke datum die beslissing aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Ten aanzien van klagers eerste verlofaanvraag heeft hij geen enkel berichtontvangen. Klagers tweede verlofaanvraag is afgewezen. Hij mag in totaal drie verlofaanvragen doen. Klager heeft gehoord dat ze bij voorkeur hem verlof zouden willen geven begin januari 2004, maar klagers einddatum is 22 januari2004. Sinds klager gedetineerd is, heeft hij nog geen enkele keer een rapport gehad. Zijn gedrag is goed bevonden. Klager heeft begrepen dat het BSD en de reclassering ook positieve rapporten omtrent klager hebben opgemaakt, maardat heeft de selectiefunctionaris niet van gedachten doen veranderen. Doordat klager niet met verlof mocht, heeft hij ook het nieuwe schooljaar gemist en geen kans om in een half open inrichting te worden geplaatst of met e.t. tegaan. Klager hoopt dat zijn derde verlofaanvraag wel zal worden toegewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het openbaar ministerie en de politie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening, gelet op de ernstige impact van het geweldsdelict en de mogelijke psychische gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Ook demediagevoeligheid van dergelijke zaken, die de maatschappelijke onrust in grote mate kunnen voeden, heeft meegewogen in de beslissing. Klagers eerste verlofaanvraag is afgewezen door de directeur van de inrichting. Klager hadterzake beklag kunnen indienen bij de beklagcommissie. De selectiefunctionaris heeft het voornemen om op klagers volgende verlofaanvraag positief te adviseren, zij het onder voorwaarden, mits daartoe ook een positief advies van deinrichting wordt gegeven. Dit gelet op klagers einddatum eind januari 2004, opdat hij in de gelegenheid zal worden gesteld om enige zaken voor zijn ontslag te kunnen regelen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van locatie De Schie heeft geadviseerd om aan klager verlof te verlenen onder de voorwaarde dat hij geen contact heeft met de slachtoffers en zich niet begeeft in de omgeving waar het delict is gepleegd.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat, gelet op de aard en ernst van het delict en de daaruit voortvloeiende onrust die verlofverlening kan veroorzaken bij het slachtoffer en deleefomgeving, verlofverlening in dit stadium van klagers detentie hem onverantwoord voorkomt.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Klager heeft een gewapende overval in een woning van een oudere dame gepleegd. Verlofverlening in een te vroeg stadium van de detentie zou onrust kunnen veroorzaken bij het slachtoffer en in de maatschappij. De beroepscommissie isvan oordeel dat voornoemde omstandigheden een doorslaggevende contra-indicatie vormen voor verlofverlening in dit stadium van klagers detentie en dat deze, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarbij is inaanmerking genomen dat de selectiefunctionaris heeft aangegeven dat hij, indien de inrichting positief adviseert, in beginsel klagers eerstvolgende verlofaanvraag in verband met de voorbereiding op diens invrijheidstelling zaltoewijzen. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onderg. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven