Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2477/GB, 7 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2477/GB

Betreft:            [klager]                                                                                  datum: 7 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. de Bruin, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 7 januari 2019 te melden in de locatie De Schie te Rotterdam ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 3 december 2018 is klager opgeroepen zich op 7 januari 2019 te melden in de locatie De Schie voor het ondergaan van 479 dagen gevangenisstraf. Op 7 december 2018 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 19 december 2018 ongegrond is verklaard. Hiertegen richt zich het beroep. Vanwege de beroepsprocedure is aan klager kortdurend uitstel verleend tot 14 januari 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is het niet eens met de beslissing die door de selectiefunctionaris is genomen, omdat hij van mening is dat er zwaarwegende (privé en medische) omstandigheden zijn die maken dat de opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer mag worden gelegd. Klagers raadsman verwijst hierbij naar het op 4 oktober 2018 ingediende gratieverzoek (met bijlagen) en de aanvullende (medische) stukken van 27 november 2018.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De selectiefunctionaris verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM) over het uitstelbeleid kan een verzoek tot uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. De selectiefunctionaris heeft naar aanleiding van het ingediende gratieverzoek contact gehad met de Dienst Justis, afdeling Gratie. Het door klager ingediende gratieverzoek heeft geen opschortende werking van rechtswege. Uit de stukken van de Polikliniek Oncologie van 3 oktober 2018 volgt dat klager niet als enige de zorg heeft voor zijn zus. Voor de verzorging van zijn zus kan betrokkene wellicht een beroep doen op de thuiszorg of familieleden, vrienden en bekenden. Klager is sinds 31 maart 2017 bekend met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en heeft daarom ruimschoots de gelegenheid gehad om maatregelen en voorzieningen te treffen om de consequenties van de aanstaande detentie op te vangen. Op grond van de aangeleverde bewijsstukken over klagers gezondheid wordt geen uitstel aan klager verleend. Om in aanmerking te komen voor uitstel dient het verzoek nader te worden onderbouwd, met voldoende recente bewijsstukken. De stukken die bij het gratieverzoek zijn aangeleverd, is een patiëntbericht van de huisarts, een specialistenbericht van 8 november 2017 en een brief van het Maasstad Ziekenhuis dat klager van 26 december 2016 tot 28 december 2016 opgenomen is geweest in het ziekenhuis. Er is geen brief van een behandelend arts waarin staat dat klager detentieongeschikt is.

De selectiefunctionaris acht de bestreden beslissing niet onredelijk of onbillijk.

4.         De beoordeling

4.1. Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum. Uit het beroepschrift, waaronder het overgelegde gratieverzoek, volgt dat klagers gezondheidssituatie en de gezondheidssituatie van klagers zus, naast het gratieverzoek, dienen als grond voor het verzoek.

4.2. Het namens klager ingediende gratieverzoek heeft, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, geen opschortende werking van rechtswege. De Dienst Justis, afdeling Gratie, heeft te kennen gegeven aan het gratieverzoek geen opschortende werking te zullen verlenen. Zodoende staat het namens klager ingediende gratieverzoek niet aan de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf in de weg.

4.3. Wat klagers privéomstandigheden betreft, begrijpt de beroepscommissie klagers wens dat hij zijn zus wil bijstaan, nu zij ernstig ziek is. Niet gebleken is echter dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Dit kan dus niet tot uitstel van klagers detentie leiden. De stukken die klager over zijn eigen gezondheidstoestand heeft overgelegd, zijn eveneens onvoldoende om een verzoek tot uitstel te kunnen rechtvaardigen.

4.4. Klager is sinds 31 maart 2017 bekend met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Hij heeft dus voldoende tijd gehad om maatregelen te treffen om de gevolgen van zijn detentie te ondervangen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt worden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 7 januari 2019                                               

 

 

secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven