Nummer: R-18/2476/GB
Betreft: [verzoeker] datum: 10 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. van Voorthuizen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot uitstel gericht tegen de oproep zich 2 januari 2019 te melden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad afgewezen.
2. De feiten
Op 26 september 2018 is klager opgeroepen zich op 2 januari 2019 te melden in de p.i. Lelystad voor het ondergaan van 179 dagen gevangenisstraf. Op 17 december 2018 heeft klager een verzoek tot uitstel ingediend, dat op 21 december 2018 is afgewezen. In het kader van de beroepsprocedure is klager uitstel verleend tot 15 januari 2019.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager begrijpt dat in uitzonderlijke gevallen uitstel wordt verleend, zeker als het voor de derde keer wordt gevraagd. Hij stelt echter dat thans sprake is van een noodsituatie. Eerder is vast komen te staan dat klager zich tijdens zijn detentie in het bedrijf alleen kan laten vervangen door zijn broer. Toen is er terecht vanuit gegaan dat klagers broer op tijd zou vrijkomen. Nu blijkt klagers broer pas op 1 april 2019 vrij te komen gezien zijn gezondheidstoestand. Wanneer hij gezond was geweest, had hij buiten de p.i. kunnen werken en klagers bedrijfswerkzaamheden kunnen overnemen. Wanneer klager zijn straf moet uitzitten, voordat zijn broer vrijkomt, zal dit rampzalige gevolgen voor zijn bedrijf hebben, voor het personeel en voor klager zelf. Een faillissement van het bedrijf zal onafwendbaar zijn.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is sinds 20 februari 2018 bekend met het feit dat hij onherroepelijk is veroordeeld in het kader waarvan sprake is van noodzaak tot tenuitvoerlegging. Op 7 maart 2018 is klager voor het eerst opgeroepen zich te melden op 29 maart 2018. Bij brief van 13 maart 2018 heeft klager een eerste verzoek om uitstel ingediend voor negen maanden. Bij besluit van 19 maart 2018 is klager uitstel verleend voor zes maanden. Een tweede verzoek tot uitstel is op 5 september 2018 ingediend. Dit tweede verzoek is op 13 september 2018 afgewezen. Het tegen dit besluit ingediende beroep heeft de beroepscommissie op 26 september 2018 gegrond verklaard. Klager heeft bij schrijven van 26 september 2018 een nieuwe oproep ontvangen zich op 2 januari 2019 te melden. Het derde verzoek tot uitstel heeft de selectiefunctionaris aan de Advocaat Generaal voorgelegd om advies. De Advocaat Generaal heeft negatief geadviseerd. Klager heeft ruimschoots de gelegenheid gehad in te spelen op de consequenties van de noodzaak tot tenuitvoerlegging waarvan thans sprake is. Immers, ook in geval van ziekte dient bedrijfsvoeringstechnisch sprake te zijn van maatregelen, c.q. getroffen voorzieningen gericht op het borgen van de continuïteit van de onderneming en van de werkzaamheden. Niet duidelijk is welke acties klager heeft ondernomen sinds hij op de hoogte is van de ziekte van zijn broer en het feit dat zijn broer hem vanwege ziekte niet kan vervangen. De selectiefunctionaris is van mening dat klager zowel op privé als zakelijk gebied ruim de tijd heeft gehad om ten aanzien van een aanstaande detentie voorbereidingen te treffen. Ook is niet met zekerheid te zeggen dat klagers broer hem zou kunnen waarnemen in april 2019, gelet op klagers brief van 17 december 2018, waaruit volgt dat zijn broer geopereerd moet worden.
4. De beoordeling
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie overweegt hiertoe als volgt. Klagers veroordeling is op 20 februari 2018 onherroepelijk geworden en hij is op 7 maart 2018 voor het eerst opgeroepen zich te melden. Klager is dus al geruime tijd bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging. Nu hem tweemaal uitstel is verleend en hij zich thans op 15 januari 2019 dient te melden, heeft hij voldoende tijd gehad om maatregelen te treffen om de gevolgen van zijn detentie voor zijn bedrijf te kunnen ondervangen. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr .A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 10 januari 2019
secretaris voorzitter