Nummer: R-18/1719/GB
Betreft: [klager] datum: 8 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. N.F. Hoogervorst, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 24 augustus 2017 gedetineerd. Hij verblijft in Justitieel Complex Zaanstad.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Bij de beslissing tot plaatsing in een z.b.b.i. speelt de vraag of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde tijdens zijn detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten, en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Zowel de reclassering als de wijkpolitie vinden het verlofadres aanvaardbaar en op dat adres heeft klager eerder verlof doorgebracht, dat goed is verlopen. Klager heeft altijd goed gedrag vertoond binnen de inrichting en zich aan de regels gehouden, er zijn geen disciplinaire straffen opgelegd en hij is gemotiveerd voor een positief verloop van zijn fasering. Weliswaar staat niet ter discussie dat tweemaal een positieve urinecontrole is geconstateerd, maar dit heeft niet geleid tot een degradatie naar een basisregime. In aanmerking genomen de andere belangen, kan in klagers geval niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen dat hij de verdere vrijheden zal misbruiken. De beslissing van de selectiefunctionaris is daarmee onredelijk en onbillijk is, nu bij afweging van alle in aanmerking komende belangen het niet redelijk is hem langer fasering te onthouden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk wegens het overtreden van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Klagers einddatum is bepaald op 16 april 2019. Hoewel klagers verlof van 20 tot 22 juli 2018 goed is verlopen, heeft klager daarna op 31 juli 2018 en op 7 augustus 2018 positieve urinecontroles gehad. Dit herhaalde gebruik van verboden middelen, in combinatie met het op 31 mei 2018 aanwezig hebben van contrabande, in een tijdsbestek van nog geen drie maanden, heeft geleid tot het bestreden besluit. Uit het selectieadvies van het Justitieel Complex Zaanstad van 15 augustus 2018 blijkt niet dat aan klager geen disciplinaire straffen zijn opgelegd en dat hij altijd goed gedrag binnen de inrichting heeft getoond. De omstandigheid dat klager naar aanleiding van de twee positieve urinecontroles niet is gedegradeerd naar een basisprogramma, doet niet af aan het gedrag dat met verwijzing naar het drugsontmoedigingsbeleid ongewenst is.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.
4.2. Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).
4.3. Uit de stukken komt naar voren dat klager weliswaar een goed verlopen verlof heeft genoten, maar dat hij daarna tot tweemaal toe een positieve uitslag bij een urinecontrole heeft gehad en tevens contrabande bij hem is aangetroffen. Detentiefasering in de vorm van een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. is in dit stadium daarom nog niet aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 8 januari 2019.
secretaris voorzitter