nummer: R-18/1458/TA
betreft: [klager] datum: 31 december 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […]. Klagers advocaat, mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, is niet ter zitting verschenen. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering aan klager pijnstillers te verstrekken (OV-2018-115). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft veel pijn en wil ook ’s-nachts pijnstillers om de nacht goed door te komen. Klager is op 9 maart 2018 binnengekomen in de inrichting. Daarvóór ontving hij verschillende soorten pijnmedicatie zoals Lyrica, tramadol en naproxen in verband met klagers hernia. In de huidige inrichting krijgt klager geen goedkeuring van de behandelend psychiater voor bepaalde medicatie in de nacht omdat klager gevoelig zou zijn voor verslaving aan deze medicatie. Deze medicatie kreeg hij ’s nachts wel in de vorige inrichting. Toen had hij hierdoor minder pijn en sliep hij beter. Klager is op de dag van binnenkomst of kort daarna gezien door de medische dienst. Klagers klacht heeft betrekking op de medicatie-beslissingen van de inrichtingspsychiater. Het personeel op de afdeling verwijt hij niets. De verstrekking van de voorgeschreven medicatie door het personeel gaat goed. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is continu overleg met klager over zijn medicatie. De inrichting is gebonden aan verantwoord medicijngebruik.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager toegelicht dat zijn klacht zich richt tegen het medicatiebeleid van de behandelend psychiater. Klager verwijt het personeel van de afdeling niets; de medicatieverstrekking door het personeel verloopt volgens hem goed. De beroepscommissie leidt hier uit af dat de klacht van klager zich niet richt tot de op het hoofd van de inrichting op grond van artikel 41, vierde lid van de Bvt rustende zorgplicht, maar specifiek is gericht tegen het medisch handelen van de aan de inrichting verbonden psychiater dan wel de medische dienst. Tegen dergelijk medisch handelen staat op grond van artikel 56 van de Bvt geen beklag open. Klager kan derhalve niet in zijn klacht worden ontvangen. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 31 december 2018
secretaris voorzitter