Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1369/TA, 11 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

      

nummer:           R-18/1369/TA

betreft: [klager]                                                                      datum: 11 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2018 van de beklagcommissie bij de Pompestichting, locatie Nijmegen, verder ook te noemen de inrichting (PN 2018/085  en - 086), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.R. Ytsma en namens het hoofd van de inrichting […], jurist bij de Pompestichting. Tevens was ter zitting als toehoorder aanwezig dhr. P.M.C. van den Beemt, waarnemend algemeen secretaris van de RSJ. Klager heeft afstand gedaan van het recht  om ter zitting te verschijnen. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft a. de verplichting voor verpleegden om de kosten van een BKR-toets te betalen en b. de weigering om klager een Ziggo-pakket te laten aanvragen. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Het is onwenselijk als klager verplicht wordt om te betalen voor zijn BKR-toets. Het hoofd van de inrichting, die zijn financiën beheert, wil weten of hij meldingen heeft. Voor het uitoefenen van dat toezicht is het redelijk dat het hoofd van de inrichting de kosten van de BKR-aanvraag draagt. Er is geen wettelijke grondslag voor deze verplichting. Klager hoeft ook niet de kosten voor een urinecontrole of een kamercontrole te betalen. Verwezen wordt naar RSJ 10 december 2018, R-18/335/TA.

b. Dit onderdeel van het beklag wordt ingetrokken. Klager heeft inmiddels een Ziggo-pakket. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De BKR-toets is ook in het belang van klager. Alle verpleegden moeten de kosten voor deze toets, te weten: € 4,95, zelf betalen. Dit zijn de daadwerkelijke kosten. Verpleegden moeten ook de kosten van hun identiteitskaart zelf betalen. Dit is vergelijkbaar. Vanaf 15 mei 2018 is de BKR-toets eenmaal per jaar gratis. Deze zaak speelde zich vóór die datum af. Uit een BKR-toets volgt of een verpleegde buiten de inrichting schulden heeft. Als dat het geval is dan wordt vanuit de beloningsregeling geld gespaard om die schulden af te lossen.

3.         De beoordeling

Met betrekking tot b:

Nu klagers raadsman ter zitting van de beroepscommissie het beklag heeft ingetrokken kan een beslissing ter zake van het beroep achterwege blijven.

Met betrekking tot a:

Op grond van artikel 40, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Uit de binnen de inrichting ten tijde van het beklag geldende interne regeling reserveren en sparen volgt dat een verpleegde om aan te kunnen tonen dat hij schuldenvrij is toestemming kan geven om bijvoorbeeld een BKR-toets uit te laten voeren en dat de kosten van deze toets, te weten € 4,95 voor rekening zijn van de verpleegde. De beroepscommissie acht bovenstaande formulering door het gebruik van de woorden: “een verpleegde kan om aan te kunnen tonen dat hij schuldenvrij is toestemming geven om bijvoorbeeld een BKR-toets uit te laten voeren” onvoldoende concreet. Hieruit kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet  een voor alle verpleegden geldende algemene regel/verplichting worden afgeleid om een BKR-toets uit te laten voeren en dat de kosten daarvan voor rekening van de verpleegde komen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagcommissie die het beklag heeft opgevat als gericht tegen een beslissing die een (vermeende) schending van een aan klager toekomend recht inhoudt als vermeld in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt klager terecht ontvangen in zijn beklag. Het beheer van het eigen geld van klager is de taak van het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel van de beroepscommissie valt het controleren of klager schuldenvrij is onder die taak. Voor de doorberekening van de kosten voor een BKR-toets aan klager bestaat behalve bovenstaande onvoldoende concreet  geformuleerde interne regel geen (wettelijke) grondslag.

De beroepscommissie acht het doorberekenen van dergelijke kosten aan klager onredelijk en onbillijk, aangezien het uitvoeren van een dergelijke controle, de financiële beheerstaak van het hoofd van de inrichting betreft. De ter zitting van de beroepscommissie gemaakte vergelijking met de kosten voor een identiteitskaart treft geen doel nu dit voortvloeit uit een op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht voor een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt geldende identificatieplicht. Overigens is uit de toelichting ter zitting gebleken dat twee weken na de ontvangst van klagers beklag de regel is ingevoerd dat de kosten voor de BKR-toets eenmaal per jaar niet door de verpleegde hoeven te worden gedragen. Klagers beroep zal gelet op het bovenstaande gegrond worden verklaard.

De uitspraak van de beklagrechter in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Zij kent klager ter zake een tegemoetkoming toe van € 5,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en kent klager een tegemoetkoming toe van € 5,=. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 januari 2019.

 

       

                                   secretaris                                           voorzitter

Naar boven