Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1111/TA, 9 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/1111/TA

betreft: [klager] datum: 9 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel is aangegeven dat het wegens ziekte niet mogelijk is ter zitting aanwezig te zijn en is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt waarna het hoofd van de inrichting in de gelegenheid is gesteld te reageren. Op 9 november 2018 is een reactie van het hoofd van de inrichting ontvangen. Op 28 november 2018 heeft klagers raadsvrouw op die reactie gereageerd. Een afschrift daarvan is aan het hoofd van de inrichting verzonden. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:

a. de beslissing tot weigering van bepaald telefonisch contact met ingang van 20 november 2017 om 15.00 uur en de voortduring daarvan tot en met 13 december 2017 (RV 2017 541) en

b. de beslissing tot toezicht op poststukken van klager en bestemd voor klager met ingang van 20 november 2017 om 15.00 uur en de voortduring daarvan tot en met 13 december 2017 (RV-2017-542).

De beklagcommissie heeft in beide gevallen het beklag gegrond verklaard voor zover de maatregelen na 30 november 2017 hebben voortgeduurd en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend voor het na 30 november 2017 voortduren van de belmaatregel. Voor wat betreft het na die datum voortduren van de postmaatregel heeft de beklagcommissie de inrichting opgedragen een passende tegemoetkoming vast te stellen.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers langdurige relatie was al enige tijd geleden beëindigd en zijn ex-vriendin hield het contact tussen klager en zijn dochter af. De inrichting was hiervan op de hoogte. Klagers ex vriendin had al eerder aangegeven zich een keer geïntimideerd te voelen door klager, maar kwam daar toen weer op terug en zei dat dat toch niet het geval was. Omdat klager geen informatie over zijn dochter kreeg heeft hij gebeld naar het kinderdagverblijf waar zijn dochter verblijft en waar zijn ex-vriendin werkt. Hij had eerder al eens naar het kinderdagverblijf gebeld voor informatie over zijn dochter. Vervolgens heeft klagers ex-vriendin een melding gedaan bij de politie. Klager benadrukt dat het gaat om een melding en dat er geen aangifte is gedaan. Klager vermoedt dat de melding te maken heeft met het feit dat hij tegen zijn ex-vriendin heeft gezegd dat hij van plan is een advocaat in de arm te nemen om een bezoek- en omgangsregeling met zijn dochter aan te vragen. Voorts werd klager op 21 november 2017 gebeld door zijn ex-vriendin. Ondanks de maatregelen werd zijn ex-vriendin met hem doorverbonden. Drie personeelsleden hebben meegeluisterd met dat gesprek. Klagers ex-vriendin zei dat er sprake was van een misverstand. De staf heeft helemaal niets van dit gesprek op papier gezet en evenmin is dit gesprek meegewogen bij de beslissing tot voortduring van de maatregelen. De lezing van klager over het telefoongesprek op 21 november 2017 is door de inrichting nooit betwist. Klagers vriendin was erg boos over het feit dat hij het kinderdagverblijf had gebeld en voelde zich daardoor geïntimideerd. Van een feitelijke bedreiging was geen sprake. Klager verzoekt de beroepscommissie de inrichting op te dragen de dagrapportage omtrent dit gesprek in te brengen. Klager begrijpt niet waarom hem een maatregel van weigering telefonisch contact is opgelegd als ook volstaan had kunnen worden met de uitoefening van toezicht op telefonisch contact. Toen klager op 23 november 2017 had voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van de afzonderingsmaatregel hadden de post- en belmaatregelen eveneens opgeheven moeten worden en had niet pas, zoals de beklagcommissie heeft geoordeeld, op 30 november 2017. De voorwaarden voor opheffing van de maatregelen waren identiek aan de voorwaarden voor opheffing van de maatregel van afzondering en klager had aan die voorwaarden voldaan. De door klager opgestelde schriftelijke stukken en gesprekken met diverse stafleden vormden allemaal een herhaling van eerder gevoerde gesprekken. Voorts begrijpt klager niet waarom de beklagcommissie heeft bepaald dat hij door het langer voortduren van de belmaatregel niet in zijn belangen zou zijn geschaad. Aangezien klager wist dat aan hem een belmaatregel was opgelegd, heeft hij immers ook niet verzocht met zijn dochter of ex-vriendin te bellen. Klager verzoekt dan ook om toekenning van een tegemoetkoming voor iedere dag dat de post- en belmaatregel ten onrechte van kracht zijn geweest. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

Klager stelt dat zijn ex-vriendin tijdens een gesprek op 21 november 2017 zou hebben aangegeven dat er sprake was van een misverstand. In de avond van 21 november 2017 heeft er inderdaad een gesprek tussen klager en zijn ex-vriendin plaatsgevonden. De lezing van sociotherapie ten aanzien van dit gesprek is echter geheel anders dan die van klager. Uit de dagrapportages van sociotherapie blijkt niet dat er is gesproken over een misverstand. De ex-vriendin heeft aangegeven dat er wel degelijk sprake was van dreigementen en zij heeft zich ook bedreigd gevoeld. Verder geeft klager aan niet te begrijpen waarom hij weer een brief moest schrijven. De eerste door klager geschreven brief riep nog de nodige vragen bij het multidisciplinair behandelteam op. De brief was summier en wat had plaatsgevonden was nog onvoldoende duidelijk. In de brief gaf klager wel enig inzicht in de aard van de telefoongesprekken die waren gevoerd. Klager was er echter stellig van overtuigd dat geen dreigementen door hem waren geuit en bagatelliseerde de gehele situatie. Hij was nog onvoldoende in staat om naar zijn eigen aandeel te kijken en legde de schuld geheel bij zijn ex-vriendin neer. Daarbij achtte het behandelteam het van belang dat klager meer openheid en inzicht gaf door middel van een zogeheten 5G-schema. Hiermee wenste de inrichting samen met klager terug te kijken op de gehele situatie, maar ook te achterhalen welke gevoelens en gedachten nog bij klager speelden. In zowel het 5G-schema als de gesprekken met sociotherapie en het hoofd behandeling gaf klager aan zich boos en niet gesteund te voelen. Ook gaf hij aan ten aanzien van de ex-vriendin erg teleurgesteld te zijn en nog boosheid naar haar toe te ervaren.

3.         De beoordeling

Voor zover klager de beroepscommissie heeft verzocht om het hoofd van de inrichting op te dragen de dagrapportages omtrent het telefoongesprek op 21 november 2017 over te leggen, wijst de beroepscommissie dit verzoek af nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voor zover de maatregelen na 30 november 2017 hebben voortgeduurd. In beroep is aan de orde de oplegging van de maatregelen, de voortduring daarvan tot 30 november 2017 en het (niet) toekennen van een tegemoetkoming naar aanleiding van de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beklag onder a en b. Voor zover het beroep is gericht tegen de oplegging en de voortduring van de maatregelen onder a en b tot 30 november 2017 overweegt de beroepscommissie dat wat in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. Uit navraag bij de beklagcommissie blijkt dat voor de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de postmaatregel een tegemoetkoming van € 15,= is toegekend. De beroepscommissie kan zich verenigen met de hoogte van deze tegemoetkoming en ziet geen aanleiding voor toekenning van een hoger bedrag aan klager. Het beroep zal in zoverre eveneens ongegrond worden verklaard. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming voor het na 30 november 2017 voortduren van de maatregel tot weigering van telefonisch contact, overweegt de beroepscommissie als volgt. Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat klager door het voortduren van de maatregel na 30 november 2017 wel in zijn belangen is geschaad. Klager wist dat aan hem een maatregel tot weigering van telefonisch contact was opgelegd en dat als gevolg daarvan telefonisch contact met zijn ex-vriendin niet was toegestaan. Aannemelijk is geworden dat klager vervolgens ook niet heeft verzocht om zijn dochter of ex-vriendin te bellen, terwijl hij hen wel had willen bellen. De beroepscommissie ziet derhalve aanleiding alsnog een tegemoetkoming aan klager toe te kennen en stelt de hoogte daarvan vast op € 10,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming naar aanleiding van de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beklag onder a gegrond en kent klager alsnog een tegemoetkoming toe van € 10,=. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 januari 2019.                                               

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven