Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1693/GA, 3 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


nummer:          R-18/1693/GA


betreft: [Klaagster]       datum: 3 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens [Klaagster], verder te noemen klaagster, gericht tegen een uitspraak van 3 september 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwersluis, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord de raadsman van klaagster, mr. E.R. Weening, en namens de directeur […], juridisch adviseur. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover aan de orde in beroep – de degradatie van klaagster naar het basisregime (NS-2018-000046).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.


2.         De standpunten van klaagster en de directeur

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit artikel 50 van de Pbw volgt dat als een personeelslid vermoedt een onregelmatigheid te constateren en voornemens is dat aan de directeur te melden, het personeelslid de gedetineerde daarvan op de hoogte moet brengen. In onderhavige zaak is een rapport opgemaakt zonder dat klaagster is gehoord. Dat laatste gebeurt pas als daadwerkelijk een disciplinaire straf wordt opgelegd. Pas dan krijgt klaagster de mogelijkheid te worden gehoord bij de directeur. Er worden allerlei besluiten genomen, gebaseerd op stukken waarop klaagster nooit heeft gereageerd en ook niet heeft kunnen reageren. De consequentie van deze werkwijze is dat telkens, zonder wederhoor, allerlei beslissingen gebaseerd kunnen worden op rapportages.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagster krijgt via verschillende wegen de mogelijkheid haar verhaal te doen. Veelal gebeurt dat bij het desbetreffende personeelslid, maar zij kan het ook kenbaar maken aan haar casemanager of haar mentor. Dit is een standaardprocedure en wordt altijd gevolgd. Voor het overige wordt aangesloten bij hetgeen in het verweerschrift is opgenomen.


3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617), komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor zijn of haar terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag, dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie, indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.

De directeur dient hierbij een inzichtelijke en deugdelijke afweging te maken. De grondslag voor degradatie vormt immers niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde voor zijn eigen re-integratie toont. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klaagster niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Bij de beslissing tot degradatie verwijst de directeur voor het ongewenste gedrag (“rode-gedrag”) enkel naar twee schriftelijke verslagen. Hieruit blijkt niet welke gedragingen de directeur specifiek bedoelt en welke link wordt gelegd met het rode gedrag ten opzichte van de mate van verantwoordelijkheid die klaagster schijnbaar niet heeft genomen (vgl. RSJ 25 juni 2018, R-68). Het voorgaande blijkt ook niet uit de bijgevoegde schriftelijke verslagen. De degradatiebeslissing bevat geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en de beslissing tot degradatie is dus onvoldoende onderbouwd. Het beroep van klaagster zal dan ook gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klaagster een financiële tegemoetkoming van € 30,= toekennen.


4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover aan de orde in beroep – de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.


Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming van € 30,= toekomt.

 


Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 3 december 2018.


 


            secretaris         voorzitter


 

Naar boven