nummer: R-18/0965/GA
betreft: [klager] datum: 13 december 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, gericht tegen een uitspraak van 23 april van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. R.I. Kool, en […], directeur van de p.i. Zwolle Als toehoorder was aanwezig […], stagiaire bij de p.i. Zwolle. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie. Het beklag betreft:
- de beslissing tot weigering van bezoek zonder toezicht (BZT) (ZI-2018-000113); en
- de oplegging van een disciplinaire straf op 15 januari 2018 voor de duur van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie (ZI-2018-000034).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
BZT
In de huisregels van de p.i. staat duidelijk vermeld dat een gedetineerde zes weken schoon dient te zijn om in aanmerking te kunnen komen voor BZT. Bij het nemen van de beslissing werd een belangenafweging gemaakt. Er wordt nu geen verweer gevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beklag.
Disciplinaire straf
In tegenstelling tot hetgeen de beklagcommissie stelt, ontving klager al een waarschuwing voor het weigeren van de urinecontrole op 3 januari 2018. Deze werd mondeling gegeven en niet op schrift gesteld. Klager kreeg al een herkansing. Ondanks dat het woord waarschuwing niet in de beschikking staat, moet dit gesprek zo wel aangemerkt worden. De disciplinaire straf is dan ook niet in strijd met de wet en is redelijk en billijk. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
BZT
De BZT kon niet worden afgenomen. In de beslissing moest een belangenafweging gemaakt worden. Dat is niet gebeurd.
Disciplinaire straf
De beklagcommissie oordeelde juist. In de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf wordt niet gesproken van een waarschuwing. Gelet op de Landelijke Sanctiekaart 2016 kan dan nog geen sanctie opgelegd worden. Klager moest een herkansing krijgen.
3. De beoordeling
BZT
Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, ingediend te worden. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Klager werd op 16 januari 2018 de beslissing medegedeeld. Hij ontving de schriftelijke beslissing voor het afwijzen van zijn verzoek om BZT op 19 januari 2018 en ging pas op 14 februari 2018 in beklag. De indieningstermijn van beklag is overschreden. Niet is gebleken van redenen om de overschrijding verschoonbaar te achten. Klager zal dan ook alsnog niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn beklag.
Disciplinaire straf
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 3 januari 2018 een urinecontrole moest ondergaan. Daar werkte hij niet aan mee. Naar aanleiding daarvan kreeg klager een rapport aangezegd en werd hem verteld dat hij een herkansing zou krijgen. Om die reden werd op 8 januari 2018 een urinecontrole bij klager afgenomen. Ook na een herhalingsonderzoek, bleek dat klager een te laag creatininegehalte had. Naar aanleiding daarvan kreeg klager een disciplinaire straf opgelegd. Uit de landelijke Sanctiekaart 2016 volgt dat in het geval van een te laag creatininegehalte de eerste keer een waarschuwing volgt. De tweede keer kan dat bestraft worden met een disciplinaire straf gelijk aan die van harddrugs.De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur klager al een keer waarschuwde, omdat klager niet meewerkte aan een urinecontrole (weigering). Deze weigering is op zijn minst gelijk te stellen met een waarschuwing in het geval van te laag creatininegehalte. Voor de weigering had immers al dadelijk een straf kunnen worden opgelegd. Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond verklaard worden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag met betrekking tot ZI-2018-000113. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake ZI-2018-000034 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 december 2018.
secretaris voorzitter