Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/0866/GA, 13 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-866

betreft: [klager]            datum: 13 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2018 van de beklagcommissie bij de p.i. Leeuwarden, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M. Iwema en mevrouw […], directeur van de p.i. Leeuwarden. Klager is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de omstandigheid dat de casemanager van het huis van bewaring klagers fasering niet in gang zette (LW-2018-210).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting was niet bekend met de afspraken tussen klager en de casemanager. Desondanks vindt de directeur het verhaal van klager moeilijk te geloven, omdat de casemanager niet beslist of klager langer in het huis van bewaring verblijft. De selectiefunctionaris moet klager namelijk selecteren voor overplaatsing. De directeur vindt het wel vervelend voor klager dat een casemanager bepaalde toezeggingen deed en die vervolgens niet na kon komen. Tegelijkertijd ondervond klager geen nadeel. Formeel gezien is de aanvraag tot fasering namelijk niet te laat gedaan. Klager zat vanaf 28 mei 2018 in het gevangenisregime en in het basisprogramma. Op 30 mei 2018 gaf klager aan dat hij wilde faseren en gaf de casemanager de opdracht aan de frontoffice om klager toe te wijzen aan de senior casemanager en de opdracht te verstrekken aan de reclassering voor het opmaken van een combirapport ten behoeve van de stapelfasering, en aan de backoffice om de politie en het OM aan te schrijven voor een advies met betrekking tot regimair verlof. Later bleek dat de casemanager te voortvarend handelde, nu klager niet in het plusprogramma zat en dus geen recht had op fasering. Klager promoveerde op 9 juli 2018 alsnog naar het plusprogramma. Vanaf dat moment kon klager faseren. De opdrachtverstrekking werd wel doorgezet ondanks het feit dat klager nog in het basisprogramma zat. De inrichting kan geen besluit nemen ten behoeve van detentiefasering. De inrichting kan enkel een advies opstellen. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door de selectiefunctionaris. De inrichting kan dus niet voldoen aan hetgeen dat opgedragen werd door de beklagcommissie. Klager werd niet meteen in het plusprogramma geplaatst, want klager vertoonde niet enkel groen gedrag.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers fasering liep vertraging op door nalatig handelen van de casemanager. Klager werd niet geïnformeerd dat hij vanuit het huis van bewaring in het basisprogramma werd geplaatst. Hij dacht dat hij direct in het plusprogramma werd geplaatst. Hij werd niet geïnformeerd over het feit dat zijn gedrag te wensen overliet. De casemanager zou na het vonnis van 30 april 2018 de procedure voor fasering in gang zetten.  Dat gebeurde niet. Dat blijkt ook uit het feit dat de reclassering aangaf dat daar geen aanvraag binnenkwam. De casemanager bood diens excuses aan voor het feit dat dit niet gebeurde en dat de overdracht naar de casemanager in de gevangenis niet goed verlopen is.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt als onweersproken het volgende vast. Op 19 januari 2018 kwam klager binnen in het huis van bewaring van de p.i. Leeuwarden. Klager werd op 30 januari 2018 in eerste aanleg veroordeeld. Op 18 mei 2018 is klager ter selectie (ten behoeve van de plaatsing in het gevangenisregime) aan de selectiefunctionaris aangeboden. Klager werd op 28 mei 2018 doorgeplaatst naar de gevangenisafdeling van de p.i. Leeuwarden. Klager zat op dat moment in het basisprogramma. Op 30 mei 2018 gaf klager aan dat hij wilde faseren en gaf de casemanager de opdracht aan de frontoffice klager toe te wijzen aan een senior casemanager en de opdracht te verstrekken aan de reclassering voor het opmaken van een combirapport ten behoeve van de stapelfasering en aan de backoffice om de politie en het openbaar ministerie aan te schrijven voor een advies met betrekking tot regimair verlof.

Later bleek dat de casemanager te voortvarend handelde, nu klager niet in het plusprogramma zat en dus geen recht had op fasering. Klager promoveerde op 9 juli 2018 alsnog naar het plusprogramma. Vanaf dat moment kon klager faseren. De p.i. kan geen besluit nemen over de detentiefasering. Die bevoegdheid ligt bij de selectiefunctionaris. Tegelijkertijd blijkt uit voorgaande dat klagers fasering een week eerder is ingezet dan dat klager daar recht op had. Klagers fasering heeft geen vertraging opgelopen. Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond verklaard worden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en J.A. Schagen (MA), leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 december 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven