nummer: 03/1619/GA
betreft: [klager] datum: 7 november 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 1 juli 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Stadsgevangenis Rotterdam van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 oktober 2003, gehouden in de locatie Zoetermeer, zijn gehoord klagers raadsman mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie StadsgevangenisRotterdam voornoemd.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beperking van het recht om gebruik te maken van de kaarttelefoontoestellen in die zin dat klager slechts twee maal per week, na afspraak, tien minuten per keer mag telefoneren, wegens het telefonisch lastigvallen en bedreigen van personen buiten de inrichting.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager ontkent derden via de telefoon te hebben bedreigd. Er zou aangifte tegen hem zijn gedaan. Klager wil zich tegen die aangifte kunnen verdedigen. Hij heeft echter geen kennis gekregen van het door de politie opgemaakteproces-verbaal, waarop de directeur zich beroept. Klager kan zich voorstellen dat een door hem gevoerd telefoongesprek door de inrichting is onderschept. Dat kan echter niet meewegen omdat een dergelijk gesprek niet ten grondslag isgelegd aan de onderhavige ordemaatregel. De directeur beroept zich op een proces-verbaal van de politie. De inhoud van dat proces-verbaal is niet aan klager ter kennis gebracht. Klager vindt de motivering van de directeur om deinhoud van dat proces-verbaal, dat beschuldigingen naar klager inhoudt, geheim te houden, onbegrijpelijk. Voorts kan niet worden geverifieerd of de aangever daadwerkelijk door klager vanuit de inrichting is gebeld. Klager voelt zichdoor de hele gang van zaken ernstig benadeeld. De directeur had ook een minder verstrekkende maatregel kunnen opleggen. Bijvoorbeeld was het mogelijk geweest om alle door klager gevoerde gesprekken op te nemen. Nu wordt deonderhavige maatregel disproportioneel geacht. Om die reden wordt de beslissing van de directeur onrechtmatig geacht en daarom had het beklag gegrond moeten worden verklaard.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft tegenover de directeur aangegeven mensen via de telefoon te hebben bedreigd. Hij verklaarde dat hij nog geld tegoed had van die mensen en dat hij daarom het recht had om die mensen te bedreigen. Voordien had dedirecteur van buiten de inrichting signalen ontvangen omtrent door klager via de telefoon geuite bedreigingen. De directeur werd daarna gebeld door een rechercheur van politie. Die verklaarde dat er aangifte was gedaan vanbedreiging door klager. Omdat de directeur, voordat hij zou reageren, de bron wenste te kennen van die aangifte, heeft hij die rechercheur verzocht om inzage in het betreffende proces-verbaal. De rechercheur heeft dat proces-verbaalnaar de directeur gestuurd. De inhoud van dat proces-verbaal bevestigde hetgeen de directeur ter ore was gekomen over de bedreigingen. Op grond van die gegevens is besloten tot oplegging van de onderhavige maatregel. De directeurheeft een en ander aan klager medegedeeld. De directeur heeft nooit de bedoeling gehad, ook niet tijdens de tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel, om de telefoongesprekken van klager af te luisteren. Klager moest zijntelefoongesprekken tevoren aanmelden. Op die manier konden eventuele aangiften worden gecontroleerd en kon worden nagegaan of klager op dat moment inderdaad gebruik had gemaakt van de telefoon. Vanaf het moment dat de maatregel isopgelegd, heeft de directeur geen aangiften of mededelingen over bedreigingen van klager meer ontvangen.
3. De beoordeling
De directeur heeft in beroep aangevoerd dat de onderhavige beperking aan klager is opgelegd omdat hem signalen van buiten de inrichting bereikten, waaruit bij hem het vermoeden ontstond dat klager telefonisch personen buiten deinrichting had bedreigd. Die signalen kwamen zowel van die personen zelf als ook van de zijde van de politie. De directeur heeft daarop klagers 'belmomenten' beperkt tot twee maal per week voor de duur van tien minuten, waarbijklager de te voeren gesprekken eerst diende aan te melden. Reden daarvoor was dat de directeur, indien wederom signalen van telefonische bedreigingen bij de inrichting zouden binnenkomen, zou kunnen nagegaan worden of klagerdaadwerkelijk op de betreffende momenten had getelefoneerd.
De beslissing van de directeur is niet in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – ook niet kan worden gezegd dat die beslissing, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, met wijziging van de gronden, worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.L. Brand en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 november 2003
secretaris voorzitter