Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0349/JA, 24 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/349/JA

betreft: [klager] datum: 24 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 11 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1983], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 januari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker, locatie De Leij, te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2003, gehouden in de j.j.i. De Hunnerberg te Nijmegen, is klager gehoord.

De directeur van de locatie De Leij te Vught heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagrechter heeft het beklag betreffende het dagprogramma voor de duur van zeven dagen, ingaande 27 december 2002, gegrond verklaard voorzover het betrekking heeft op 28 december 2002 en de maatregel de duur van vier dagen teboven gaat.
De beklagrechter heeft bepaald dat klager een geldelijke tegemoetkoming van € 9,= (viermaal € 2,25) toekomt op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Een bedrag van € 2,25 per dag is niet redelijk, daar volgens klagers vertrouwenspersoon in een eerdere, vergelijkbare situatie aan een andere jeugdige een vergoeding van € 5,= per dag is toegekend. Hij is in elk geval vijf dagen telang uitgesloten geweest van verblijf in de groep, aangezien die maatregel voor maximaal twee dagen mag worden opgelegd.

De directeur heeft in zijn schriftelijke reactie op het beroep d.d. 6 maart 2003 medegedeeld de toegekende vergoeding redelijk en een vergoeding van € 5,= per dag disproportioneel te vinden.

3. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de hoogte van de tegemoetkoming.
Vast staat dat klager op 22 december 2002 is afgezonderd in een afzonderingscel wegens het verwonden van een groepsgenoot tijdens een vechtpartij. Blijkens de schriftelijke mededeling van deze maatregel zal hem op 23 december 2002een disciplinaire straf worden opgelegd. De beroepscommissie neemt bij gebreke van de schriftelijke mededeling van de strafoplegging op grond van de overige stukken aan dat klager van 23 tot 27 december 2002 in een strafcel isopgesloten. Het sectorhoofd heeft een klager betreffend 'indicatieformulier beperkt dagprogramma groep G' opgesteld voor de periode 27 december 2002 tot en met 3 januari 2003, feitelijk ingevuld tot en met 2 januari 2003, tenbehoeve van een probleemloze terugkeer naar de groep. Niet bekend is het tijdstip van het einde van de straf en het ingaan van de onderhavige maatregel op 27 december 2002. Blijkens bovengemeld 'indicatieformulier' is klager op 27en 28 december 2002 niet in de groep geweest en is hij eerst de volgende dag tijdens twee maaltijden en het recreatieuur in de groep geweest. Daarnaast diende hij van 28 tot en met 31 december 2002 te luchten in de luchtkooi,blijkens onderdeel 17 onder c van de Memorie van toelichting bij artikel 53, vijfde lid, Bjj een wijze van luchten die in beginsel is bestemd voor jeugdigen die zich in afzondering bevinden dan wel een disciplinaire straf vanopsluiting in een (straf)cel ondergaan. Het 'indicatieformulier' geeft vanaf 3 januari 2003 geen beperkingen voor klager.

De beklagrechter heeft de bestreden beslissing aangemerkt als een ordemaatregel ex artikel 24, eerste lid, onder a, Bjj, nu de directeur de maatregel eerst en vooral heeft opgelegd om de positie van klagers groepsgenoten tebeschermen.

Met betrekking tot de formele vereisten van de onderhavige beslissing het volgende.
De beroepscommissie gaat ervan uit dat het sectorhoofd, dat de krachtens artikel 4, vierde lid, onder c, Bjj aan de directeur voorbehouden beslissing omtrent de ordemaatregel heeft genomen, een door de Minister aangewezen vervangervan de directeur van de inrichting is. Niet gebleken is dat is voldaan aan de hoorplicht ex artikel 61, eerste lid, onder b, Bjj, noch dat een in het derde lid genoemde uitzondering van toepassing is. Voorts kan naar het oordeel vande beroepscommissie het 'indicatieformulier' niet worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling ex artikel 62 Bjj, nu dit niet is gedagtekend en niet voldoet aan de in het vierde lid van dit artikel genoemde eisen. Evenmin isgebleken van een onverwijlde uitreiking van het 'indicatieformulier'. Het beklag tegen de bestreden maatregel had reeds op formele gronden gegrond verklaard moeten te worden.
Een maatregel ex 24, eerste lid, onder a, Bjj mag, gelet op de leeftijd van klager, de maximale duur van twee dagen niet te boven gaan en is ten hoogste met twee dagen te verlengen, indien de noodzaak daartoe nog bestaat. Deberoepscommissie is van oordeel dat de beslissing om klager de eventueel te verlengen ordemaatregel op te leggen teneinde hem gefaseerd te doen terugkeren in de groep, niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijkvoorschrift, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Daarbij neemt zij in overweging dat het verwonden van een groepsgenoot tijdens een vechtpartij op de groep(sleden)van grote invloed is. Gebleken is dat de maatregel van uitsluiting van verblijf in de groep (artikel 24, eerste lid, onder a, Bjj) op 27 en 28 december 2002 inhoudelijk neerkomt op een maatregel van afzondering ex artikel 25 Bjj.Dit leidt ertoe dat het beklag voorzover dat betrekking heeft op deze eerste twee dagen van de maatregel ook materieel gegrond zal zijn. Voorts heeft de directeur niet na twee dagen beslist tot verlenging van de ordemaatregel,opnieuw niet de hoorplicht ex artikel 61, eerste lid, onder b, Bjj, noch de mededelingsplicht ex artikel 62, eerste lid, Bjj nageleefd. Aannemelijk geworden is dat klager vanaf 29 december 2002 tot en met 2 januari 2003 intoenemende mate aan activiteiten in de groep en op 3 januari 2003 weer volledig aan het programma heeft mogen deelnemen. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beklag voorzover dat betrekking heeft op de dagen 31 december 2002 en 1 en2 januari 2003 ook materieel gegrond zal zijn.
De beroepscommissie zal dan ook het beroep tegen de door de beklagrechter vastgestelde tegemoetkoming gegrond verklaren. Aansluiting zoekend bij het bedrag zoals de beroepscommissie in de Pbw-rechtspraak heeft bepaald ingeval vanmateriële gegrondverklaring van het beklag tegen afzondering in eigen cel, te weten € 7,50 per dag, zal de beroepscommissie in het geval van klager, die in een jeugdinrichting verblijft, de geldelijke tegemoetkoming bepalen op dehelft van voornoemd bedrag, te weten € 3,75 per dag voor de eerste twee dagen van de maatregel. Bij gebreke van de beslissing van de directeur de ordemaatregel na twee dagen met twee dagen te verlengen zal de beroepscommissie klagereen tegemoetkoming toekennen van € 2,50 wegens gegrondverklaring op formele gronden. Met betrekking tot de resterende drie dagen zal de beroepscommissie de tegemoetkoming bepalen op € 2,25 per dag. Nu klager die dagen in afnemendemate is uitgesloten geweest van verblijf in de groep, zoekt de beroepscommissie aansluiting bij het bedrag dat zij eerder als tegemoetkoming heeft toegekend ingeval jeugdigen minder dan het in artikel 22 Bjj voorgeschrevenminimumaantal uren in de groep verblijven. De tegemoetkoming aan klager zal derhalve in totaal € 16,75 bedragen. Ter voorkoming van grote verschillen in de financiële positie van jeugdigen tijdens hun verblijf in de inrichting dientde tegemoetkoming eerst bij het definitieve verlaten van deze inrichting aan klager te worden uitbetaald.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing terzake van de vaststelling van de tegemoetkoming gegrond, vernietigt de op de tegemoetkoming betrekking hebbende uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klagerten laste van de directeur een tegemoetkoming van € 16,75 toekomt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 24 september 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven