nummer: R-18/1447/GV
betreft: [klager] datum: 29 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) een beslissing te nemen op het verzoek om strafonderbreking in de zin van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De (fictieve) weigering van de Minister een beslissing te nemen op klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Hoewel klager op 27 juli 2018 een verzoek om strafonderbreking heeft ingediend, is tot op heden niet beslist op dit verzoek. Er is derhalve sprake van een verzuim dan wel een weigering te beslissen. Niet valt in te zien waarom de selectiefunctionaris langer dan de redelijke termijn van zes weken nodig heeft om een beslissing te nemen. Nu klager verzoekt om strafonderbreking vanwege zijn ernstig zieke vader is het van belang dat op het verzoek zo spoedig mogelijk wordt beslist.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 8 augustus 2018 heeft de selectiefunctionaris de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek verzocht om een advies van het Bureau Individuele Medische Advisering. De p.i. Achterhoek heeft ten behoeve van dat advies op diezelfde dag een ‘Medische toestemmingsverklaring’ naar het door klager opgegeven adres van zijn vader gestuurd met het verzoek deze ingevuld naar de p.i. Zuyder Bos te sturen. Op 9 augustus 2018 zou klager namelijk naar de p.i. Zuyder Bos worden overgeplaatst. Klager was bekend met het feit dat het door zijn vader in te vullen formulier noodzakelijk was om zijn verzoek om strafonderbreking verder af te kunnen handelen. Zowel de p.i. Achterhoek als de p.i. Zuyder Bos hebben nimmer een ingevuld formulier ontvangen. Eerst op 19 september 2018 heeft klager naar zijn verzoek om strafonderbreking geïnformeerd. Hoewel opnieuw een formulier aan klager is overhandigd, is tot op heden geen reactie ontvangen. Het feit dat nog geen beslissing op het verzoek om strafonderbreking is genomen, kan de selectiefunctionaris niet worden verweten.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het negatieve advies van het OM, de omstandigheid dat uit de inlichtingen van de cardioloog niet blijkt dat klagers vader stervende is en omdat klager niet in het bezit is van een geldig legitimatiebewijs.
De politie heeft het verlofadres niet geverifieerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van 45 dagen te ondergaan, wegens het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 20 maart 2019.
Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie, als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Pbw. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt een verzuim dan wel weigering een beslissing te nemen hieraan gelijkgesteld.
Klager heeft op 27 juli 2018 om strafonderbreking verzocht voor de duur van drie maanden teneinde zijn ernstig zieke vader te bezoeken en te verzorgen. Hij heeft daarbij een bericht gevoegd van de behandelend cardioloog van zijn vader van 30 juni 2018. Daaruit blijkt dat klagers vader na twee opnames in 2017 thans cardiovasculair stabiel is en alleen medicamenteus wordt behandeld. Er is voor over een half jaar een controleafspraak gemaakt. Op 13 september 2018 heeft klager beroep ingesteld tegen het verzuim dan wel de weigering te beslissen op zijn verzoek om strafonderbreking. Namens de Minister is aangevoerd dat nog geen beslissing is genomen, omdat klagers vader geen verklaring heeft ingevuld en ondertekend op grond waarvan hij toestemming zou geven voor het inwinnen van inlichtingen aangaande zijn gezondheidstoestand.
Nu de Minister heeft nagelaten (tijdig) op klagers verzoek om strafonderbreking te beslissen, kan klager in zijn beroep worden ontvangen.
Ingevolge artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder en voor de gevallen bedoeld in artikel 23 van de Regeling. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder van de gedetineerde.
De beroepscommissie begrijpt dat in het kader van een verzoek om strafonderbreking, zoals het onderhavige, bij voorkeur (nader) medisch advies wordt ingewonnen. Bij gebreke van een toestemmingsverklaring daartoe van klagers vader kon een dergelijk advies in het onderhavige geval niet worden verzocht. Dat is evenwel onvoldoende reden om niet, althans niet tijdig, op klagers verzoek om strafonderbreking te beslissen. Het beroep tegen de als beslissing aangemerkte (fictieve) weigering zal daarom gegrond worden verklaard. Deze beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een (nieuwe) beslissing te nemen op basis van de voorhanden zijnde informatie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een (nieuwe) beslissing te nemen binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 29 november 2018
secretaris voorzitter