nummer: R-18/1102/GV
betreft: [klager] datum: 29 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 30 juli 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. K. Karakaya, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Wegens een langdurig voorarrest en de tenuitvoerlegging van een in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf, kon pas op de dag dat deze straf ten uitvoer was gelegd de executie van het afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) beginnen. Indien het afstel van de v.i. in een eerder stadium ten uitvoer was gelegd, dan was er geen probleem geweest met betrekking tot het verlenen van vrijheden. Voorts herkent klager zich niet in een aantal punten zoals opgenomen in het reclasseringsadvies waarnaar de selectiefunctionaris verwijst. Bovendien ligt het reclasseringsadvies ten grondslag aan een feit waarvoor klager reeds zijn straf heeft ondergaan. De verwijzingen naar het advies zijn derhalve ongegrond. De selectiefunctionaris schrijft klager daarbij extra geweldsincidenten tijdens detentie toe, terwijl hier geen indicatie voor bestaat. De inhoud van het rapport heeft klager niet volledig kunnen inzien en is niet (volledig) met hem besproken. De reclassering stelt dat klager wil faseren onder zijn eigen voorwaarden, echter is dit uit de context gehaald. Klager vraagt zich ten slotte af waarom het Openbaar Ministerie hem zo aan het lijntje heeft gehouden. Alles was geregeld voor verlof: bezoek van de reclassering op het verlofadres, werkgever met baangarantie en hulpverlening voor een goede doorstart.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
De beslissing is voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen en derhalve dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op de acties die klager heeft ondernomen in het kader van zijn re-integratie. Wel dient verlof onder de voorwaarde van een locatiegebod met elektronische controle plaats te vinden.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem-Leeuwarden heeft negatief geadviseerd, nu afstel v.i. zich niet verdraagt met het verlenen van vrijheden en te meer nu de reden voor afstel de verdenking van het plegen van een nieuw ernstig strafbaar feit betreft.
De reclassering schat in haar rapport van 11 juni 2018 in het kader van het detentie & re- integratieplan het risico op recidive in als gemiddeld/hoog. Risico op letselschade voor willekeurige slachtoffers kan niet worden uitgesloten. Reclasseringsinterventies zijn geïndiceerd, maar het is de vraag of dit haalbaar is en of dit zal bijdragen aan het verminderen van recidive.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager is zowel voor de rechtbank in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld voor poging tot doodslag, poging tot diefstal en verboden wapenbezit, gepleegd tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma, terzake waarvan de v.i. is afgesteld/uitgesteld. Hij heeft tegen deze veroordeling beroep in cassatie aangesteld. Thans verblijft hij in detentie wegens uitstel dan wel afstel van v.i. voor de duur van 22 maanden. Zijn einddatum is bepaald op 21 augustus 2019.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Klager verblijft thans in detentie wegens uitstel dan wel afstel van de v.i., vanwege de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Om deze reden heeft het Openbaar Ministerie negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening. De reclassering acht in haar rapport van juni 2018 het risico op recidive hoog/gemiddeld. Ook kan risico op letselschade voor willekeurige slachtoffers niet worden uitgesloten.
De beroepscommissie stelt vast dat het door de Reclassering ingeschatte recidiverisico een contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Gelet op de huidige einddatum van klagers detentie is de beroepscommissie van oordeel dat klagers belang bij verlof (nog) niet hoeft te prevaleren boven het algemeen belang van orde, rust en veiligheid in de samenleving. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister tot afwijzing van klagers verzoek om verlof, ondanks het positieve advies van de directeur van de locatie Sittard, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 29 november 2018.
secretaris voorzitter