nummers: R-18/923/JA en R-18/936/JA
betreft: [klager] datum: 28 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens […], geboren op […], verder te noemen klager, tevens ingediend door de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.), locatie Den Hey-Acker te Breda,
gericht tegen een uitspraak met nummer HA 2018-000022 van 12 april 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de r.j.j.i., locatie Den Hey-Acker te Breda, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 augustus 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is namens klager gehoord de heer B.A. Happe, juridisch medewerker bij Kloosterman en Stronks advocaten.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de voormelde locatie heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de individuele trajectafdeling (hierna: ITA).
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de voortzetting van klagers verblijf op de ITA en klager een tegemoetkoming toegekend van € 2,= per dag dat klager op ongeldige titel op de ITA heeft verbleven, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in het beroep met nummer R-18/923/JA het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De tegemoetkoming had €10,= per dag moeten zijn overeenkomstig de standaardbedragen tegemoetkomingen jeugd individueel programma. Klager heeft van 29 januari 2018 tot en met 4 mei 2018 zonder geldige titel op de ITA verbleven.
De directeur heeft in het beroep met nummer R-18/936/JA het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niet zonder geldige titel op de ITA verbleven. Door de gedragswetenschapper van de ITA is een voortgangsrapportage gezonden aan de adviescommissie ITA. Het besluit is tijdig genomen, getekend door zowel gedragswetenschapper als pedagogisch directeur van Den Hey-Acker en verstuurd naar de ITA adviescommissie. Klager is hiervan mondeling op de hoogte gebracht. Het advies van de adviescommissie ITA is niet doorgegeven aan de directie. Het advies luidt dat klager op zijn plaats zit, waarmee zijn plaatsing op de ITA inhoudelijk correct is. Een onrechtmatige plaatsing binnen de ITA is hierdoor niet aan de orde. Na de uitspraak van de beklagcommissie is het ITA advies alsnog opgevraagd waarna klager op 07 mei jl. alsnog het besluit overhandigd heeft gekregen. Klager heeft hiervoor excuses gekregen. Nu de plaatsing rechtmatig is wordt een tegemoetkoming van in totaal € 10,= juist geacht.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 22 c, vijfde lid, van de Bjj bepaalt de directeur van de inrichting waar de jeugdige op de ITA is geplaatst, telkens binnen ten hoogste zes maanden na advies van de adviescommissie te hebben ingewonnen of de noodzaak tot voortzetting van het verblijf op de ITA nog bestaat. Vaststaat dat de directeur voor het nemen van het bestreden besluit geen advies heeft ingewonnen van de adviescommissie ITA. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van niet tijdig reageren op enige adviesaanvraag door de ITA-adviescommissie. Sterker nog, de directeur heeft juist aangegeven pas na de beklagzitting het advies te hebben opgevraagd. Aldus komt het voor rekening en risico van de directeur dat hij niet tijdig beschikte over het advies van de ITA-adviescommissie voorafgaand aan het nemen van de beslissing om het verblijf op de ITA te verlengen. Dat betekent dat de directeur het bestreden besluit heeft genomen zonder te beschikken over het advies van de adviescommissie. De beroepscommissie is van oordeel dat het proces van plaatsing van een jeugdige op een ITA zeer zorgvuldig moet geschieden. Vastgesteld kan worden dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarden als gesteld in artikel 22 c, vijfde lid, van de Bjj. Deze omissie acht de beroepscommissie in het onderhavige geval dermate ernstig dat klagers verblijf gedurende genoemde periode, vanwege het ontbreken van het advies over de noodzaak van voortzetting op de ITA ten tijde van het nemen van de verlengingsbeslissing, daardoor onrechtmatig is geweest. Dit brengt ook met zich dat het na de uitspraak van de beklagcommissie door de directeur opgevraagde advies van de adviescommissie verder niet kan worden meegewogen.
Gelet op vorenstaande moet geconcludeerd worden dat klager zonder geldige titel op de ITA heeft verbleven. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard.
Gelet op de ernst van het zonder geldige titel verblijven op de ITA komt klager een hogere tegemoetkoming toe dan hem door de beklagrechter is toegekend. De beroepscommissie bepaalt deze tegemoetkoming op € 320,=. Klagers beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en het beroep van klager betreffende de hoogte van de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 320,=.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 28 november 2018.
secretaris voorzitter