Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0489/GS B, 28 december 1999, beroep
Uitspraakdatum:28-12-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/489/GS

betreft: [klager] datum: 28 december 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 12 november 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en aanvullingen hieropd.d. 15 november 1999 van mr. S.B. Kleerekooper en d.d. 24 november 1999, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 8 november 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen, wegens onvoldoende vertrouwen in een goed verloop daarvan.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klagers vader is overleden. Klager wil in de gelegenheid worden gesteld omafscheid te nemen. Het lichaam van zijn vader wordt in een mortuarium gehouden totdat het gezin compleet aanwezig is voor de begrafenis. Dit kost de familie veel geld. Volgens de traditie in Nigeria dient zijn vader vóór 19 december1999 te worden begraven, als in het dorp een festival begint. Als klager hierbij niet aanwezig is wordt op zijn familie een vloek uitgesproken. Klager is geen crimineel. Hij zit niet voor een moordzaak en de straf zit er bijna op.De openstaande zaken waarover wordt gesproken betreffen niet hem maar zijn tweelingbroer.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek om strafonderbreking gedaan om afscheid te kunnen nemen van zijn vader die op 5 september 1999 in Nigeria is overleden. De Minister heeft onvoldoende aanleiding kunnen vinden om aan dit verzoek te voldoen.Klagers vader is alweer enige tijd geleden overleden. Klager wordt waarschijnlijk aan het eind van dit jaar uit detentie ontslagen waarna hij in de gelegenheid is om alsnog naar Nigeria af te reizen. De Minister acht het derhalve opdit moment niet opportuun om aan klager strafonderbreking te verlenen. Daarnaast hebben zowel de inrichting als het openbaar ministerie aangegeven bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek, onder andere vanwege het feitdat klager nog een aantal openstaande zaken heeft. Gelet op het vorenstaande heeft de Minister onvoldoende vertrouwen in een goed verloop en een tijdige terugkeer van klager van een strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 6 september 1999. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 31 december 1999.

De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft bezwaar tegen de gevraagde strafonderbreking. Klagers vader is reeds geruime tijd geleden overleden en klager komt binnen afzienbare tijd op vrije voeten.
Vanuit het huis van bewaring te Zutphen is klagers verzoek voorzien van een negatief advies. Gelet op het negatieve advies van de advocaat-generaal en het feit dat klager alle mogelijke wegen bewandelt om te bewijzen dat hij eenstraf ondergaat voor zijn broer, heeft de inrichting er weinig vertrouwen in dat hij zal terugkeren van een strafonderbreking om het restant van zijn straf te ondergaan.

Op grond van artikel 36 juncto artikel 24, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d. 24 december 1998, kenmerk 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek inverband met het overlijden van onder meer de ouder van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Het vierde lidbepaalt dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart slechts kan worden verleend indien de nabestaanden van de overledene daartegen geen bezwaar hebben.
Blijkens artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.

De beroepscommissie overweegt het volgende.
Namens klager is op 2 november 1999 een verzoek om strafonderbreking ingediend om afscheid te kunnen nemen van zijn vader die op 5 september 1999 in Nigeria is overleden.
Klager ondergaat als arrestant de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf. Uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister blijkt dat ten aanzien van hem sprake is van vijf nog niet afgedane strafzaken die bestemd zijnvoor afdoening door de rechtbank. Klager heeft ter ondersteuning van zijn verzoek een overlijdenscertificaat overgelegd. Hiermee is echter niet de door hem aangevoerde begrafenis van zijn vader, de toestemming van de (overige)nabestaanden van zijn vader en een aanvaardbaar verlofadres in Nigeria aangetoond. Reeds op grond hiervan heeft de Minister klagers verzoek kunnen afwijzen. Tevens is de beroepscommissie van oordeel dat de Minister gelet op hetvorenoverwogene in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat ten aanzien van klager het gevaar bestaat dat hij zal proberen zich te onttrekken aan de detentie. Zij betrekt hierbij de negatieve adviezen van de inrichting en deadvocaat-generaal.

De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, mede gelet op de weigeringsgrond vanartikel 4 onder a van de Regeling, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 28 december 1999

secretaris voorzitter

Naar boven