Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1222, 19 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

nummer:          R-1222

betreft: [klager]            datum: 19 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn, gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord mevrouw […], (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij de p.i. Groot Alphen. Klager heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot degradatie van klager naar het basisprogramma (AR-2018-259).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Op klagers cel is een grote handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, waarna hem een disciplinaire straf is opgelegd. Acht uur na de afloop van de straf is wederom een hoeveelheid drugs aangetroffen op zijn cel. In die tijd heeft hij meegedraaid met het dagprogramma en het is dus goed mogelijk dat hij in de tussentijd drugs heeft gekocht van een medegedetineerde. Het is niet aannemelijk dat sprake is van een restant van de eerder aangetroffen handelshoeveelheid, omdat de cel grondig is geïnspecteerd. Ook al was sprake van een restant, dan nog had klager zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en de drugs aan een personeelslid moeten overhandigen. Omdat op 23 maart 2018 een grote handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en op 6 april 2018 wederom een hoeveelheid van 1,2 gram, is klager gedegradeerd naar het basisprogramma. Er is niet slechts sprake van incidenteel negatief gedrag en de beslissing bevat voorts een beschrijving van het positieve gedrag. De beslissing is derhalve voldoende gemotiveerd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.

Volgens vaste jurisprudentie dient de directeur een afweging te maken waarbij het rode gedrag wordt afgewogen tegen het groene gedrag (RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA). Hierbij is het voor het groene gedrag enkel verwijzen naar het detentie- en re-integratieplan onvoldoende (RSJ 25 juni 2018, R-68). 

Vaststaat dat op 23 maart 2018 een hoeveelheid van 85,39 gram hasj en 0,25 gram cannabis is aangetroffen op klagers cel. Op 6 april is 1,2 gram hasj aangetroffen. De beroepscommissie overweegt dat onvoldoende aannemelijk is dat de op

6 april 2018 aangetroffen hoeveelheid een restant is van de op 23 maart 2018 gevonden hoeveelheid hasj. Hiertoe neemt zij in aanmerking dat klagers cel op 23 maart 2018 grondig is doorzocht, terwijl tussen de afloop van de eerdere straf en het opnieuw aantreffen van drugs een periode van 8 uur heeft gezeten.

Tegen de achtergrond van deze twee druggerelateerde incidenten, alsmede gelet op de grote hoeveelheid drugs die is aangetroffen, is de degradatiebeslissing – naar het oordeel van de beroepscommissie – toereikend gemotiveerd. De degradatiebeslissing bevat voorts een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het rode gedrag van klager is afgezet tegen het groene gedrag van klager. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur derhalve gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 november 2018.       

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven