Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1192, 12 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-1192

betreft: [klager]            datum: 12 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie Den Hey-Acker te Breda, gericht tegen een uitspraak van 26 juni 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde r.j.j.i., gegeven op een klacht van […], geboren op […] 1996, verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De raadsvrouw van klager, mr. M.W. Bouwman, die ter zitting in andere zaken van klager namens hem het woord heeft gevoerd, heeft kenbaar gemaakt niet betrokken te zijn bij de onderhavige zaak.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het alleen op de groep draaien op de Individuele Trajectafdeling (ITA) tijdens de avondrecreatie van 17 april 2018 (HA2018-133).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en een compensatie toegewezen van € 2,50.

2.         De standpunten van de directeur en klager

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager verblijft in een groep met zes andere jongeren en binnen het dagprogramma in een groep van drie jongeren. De achterliggende gedachte van artikel 22c, vierde lid, Bjj, is het tegengaan van isolement. In de wet staat niet opgenomen dat klager elk moment van de dag met minimaal twee jongeren deel moet nemen aan activiteiten. Wanneer jongeren uit klagers groepje niet op de groep verblijven, vanwege bijvoorbeeld een sanctie of verlof, wordt er geen uitzondering gemaakt door wijzigingen in het programma aan te brengen. Dat kan als gevolg hebben dat jongeren op sommige momenten alleen met de groepsleiding op de groep zijn. Het betreft hier echter incidentele situaties. Klagers verzoek om mee te draaien in de andere groep is niet gehonoreerd, omdat de groep op de ITA in verband met de orde en veiligheid van de inrichting en de begeleiding door groepsleiders niet groter is dan drie en klager in de andere groep de vierde jongere zou zijn geweest. Daarnaast bestaan er behandelinhoudelijke bezwaren tegen het aansluiten bij een andere groep, omdat de groepen bewust zijn samengesteld. In voorkomende gevallen wordt daarom gekozen voor het minst slechte alternatief: het individueel doorbrengen van een activiteit. In het geval van klager betrof dit een avondrecreatie. Op 17 april 2018 had klager verlof genoten van 11.00 uur tot 15.50 uur. Hij is onder begeleiding naar Breda gegaan en daar in contact gekomen met anderen. Voorafgaand aan zijn verlof heeft klager bovendien nog gerecreëerd met andere jongeren. Een blok, ook de avondrecreatie, duurt in beginsel anderhalf uur.   

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Krachtens artikel 22c Bjj kan een jeugdige die (mogelijk ten gevolge van een persoonlijkheidsstoornis) extra individuele begeleiding nodig heeft, op een ITA worden geplaatst. Klager verblijft ten tijde van de klacht op de ITA in Den Hey-Acker. Op de ITA nemen jeugdigen ingevolge artikel 22c Bjj door de week gedurende tenminste zes uren per dag deel aan gemeenschappelijke activiteiten. Het vierde lid van artikel 22c bepaalt dat een jeugdige op een ITA, in afwijking van artikel 1, onder v, in een groep van tenminste twee personen verblijft. Uitzonderingen op de hoofdregel van verblijf in de groep en deelname aan gemeenschappelijke activiteiten zijn op grond van de artikelen 23 tot en met 27 Bjj mogelijk.

Blijkens het beklagformulier ziet de klacht op het alleen draaien tijdens de avondrecreatie van 17 april 2018. Ter zitting in beklag heeft klager gesteld, maar niet nader onderbouwd, dat geen sprake is van een incidentele gebeurtenis maar dat er structurele problemen zijn. Volgens klager is het alleen draaien al minstens tien keer voorgekomen en hij heeft daarover al meerdere klachten ingediend. De inrichting heeft in beroep gemotiveerd bestreden dat sprake zou zijn van structureel alleen draaien van klager. Nu klager zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en het beklag is gericht op de avondrecreatie van 17 april 2018, wordt bij de beoordeling uitgegaan van het alleen draaien op die datum.  

Vastgesteld kan worden dat ten aanzien van klager op 17 april 2018 geen beslissing tot uitsluiting van verblijf in de groep en deelname aan activiteiten is genomen. Het alleen draaien van klager tijdens de avondrecreatie komt doordat de twee andere jeugdigen in zijn groep op dat moment ‘een sanctie hadden’, zoals klager heeft vermeld in zijn beklag. Onweersproken is dat klager diezelfde dag in de ochtend wel met andere jeugdigen heeft gerecreëerd. Daarnaast is klager die dag met verlof geweest en ook daar in contact gekomen met anderen. Voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat klager niet aan de wettelijk bepaalde zes uren aan gemeenschappelijke activiteiten zou zijn gekomen, is naar het oordeel van de beroepscommissie op grond van hetgeen de inrichting in beroep naar voren heeft gebracht op 17 april 2018 sprake van incidenteel en zeer beperkt ‘alleen draaien’ van klager, te weten tijdens één avondrecreatie. Bovendien heeft de inrichting gemotiveerd aangegeven waarom het meedraaien in de andere groep in verband met de orde en veiligheid niet mogelijk was. De beroepscommissie acht die beslissing niet onredelijk of onbillijk. Gelet op het bovenstaande wordt het beroep gegrond verklaard.      

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 12 november 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven