Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0478/GB B, 28 februari 2000, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/478/GB

betreft: [klager] datum: 28 februari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 27 oktober 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1959], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 21 oktober 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G. Peters, op 20 december 1999 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is reeds geruime tijd gedetineerd. In 1988 werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Tijdens een proefverlof uit de Dr. S. vanMesdagkliniek te Groningen pleegde klager opnieuw een ernstig feit, terzake waarvan hij op 27 juni 1996 in verzekering werd gesteld. Na een verblijf in het huis van bewaring (h.v.b.)-unit 2 te
's-Gravenhage en een observatieperiode in het Pieter Baan Centrum te Utrecht, werd klager op 22 januari 1997 overgebracht naar het h.v.b. te Zwolle. Vanwege vluchtgevaar werd hij aldaar op 6 maart 1997 in afzondering geplaatst en devolgende dag overgebracht naar het cellengebouw te Veenhuizen. Op advies van de EBI-adviescommisie is klager op 26 maart 1997 geplaatst in het EBI-h.v.b.. Nadat klager in de tweede strafzaak onherroepelijk was veroordeeld, is hijovergeplaatst vanuit het EBI-h.v.b. naar de EBI-gevangenis. Op 21 oktober 1999 heeft de selectiefunctionaris andermaal tot verlenging van klagers verblijf in de EBI besloten.

2.2. Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikel 287, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 12 augustus1997. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 juni 2006. Aansluitend dient klager TBS met dwangverpleging te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is betoogd dat en waarom ten onrechte is beslist zijn verblijf in de EBI te verlengen. Namens klager verklaart zijn raadsman –zakelijk weergegeven- als volgt.
De feiten waarvoor klager is veroordeeld zijn gedateerd, immers gepleegd in 1996. De veroordeling is van 1997. Het gewicht van de geschokte rechtsorde neemt af.
Klager heeft geen vluchtpogingen ondernomen of heeft zelfs maar het voornemen daartoe gehad. Hij vindt het vreselijk wat hij gedaan heeft en wil de straf hiervoor ondergaan.
Indien de nieuwe regeling wordt toegepast kan klager veel eerder dan over 10 jaar in aanmerking komen voor een TBS-behandeling.
De beslissing is niet geheel in overeenstemming met het selectieadvies van 23 september 1999. De laatste alinea daarvan kan aldus geïnterpreteerd worden dat een verlenging van klagers verblijf in de EBI niet wenselijk is. Debeslissing had beter (met valide argumenten) moeten worden gemotiveerd, nu immers van dit advies wordt afgeweken.
Wat zijn i.c. de contra-indicaties? Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden, behalve dat klager het goed doet in de inrichting.
Daarbij is klager zeer gemotiveerd om een behandeling te ondergaan.

Klager heeft hieraan -zakelijk weergegeven- nog toegevoegd dat hij in het begin van zijn detentie wel reiniger wilde worden. Dat is ook gebeurd. Door medegedetineerden werd hij benaderd cocaïne in de kast te leggen. Hieraan wildehij niet meewerken. Voor hen was dat aanleiding klager tegen te werken. Ze hebben een scheermesje op klagers cel gelegd en verhalen over hem naar buiten gebracht die niet waar zijn. Zij waren op de hoogte van de gegevens over hetdoor klager gepleegde delict vanuit de dagbladen.
Klager wil zijn straf uitzitten en de behandeling ondergaan. Hier in de EBI kan hij niet aan de slag, noch kan hij enige behandeling ondergaan. Hij wil naar een reguliere inrichting en wil vrijwillig urinecontroles ondergaan. Ookwil hij graag gesprekken voeren met psycholoog en psychiater.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat gezien de voorhanden zijnde informatie hij van oordeel is dat het verblijf van klager in de EBI verlengd dient te worden. Gezien de ernst van het delicten de dientengevolge ernstig geschokte rechtsorde, zou een eventuele onttrekking aan detentie grote maatschappelijke onrust te weeg brengen. Klager heeft het dienstdoende personeel laten weten er geen behoefte aan te hebben destrekking van dit advies medegedeeld te krijgen.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat op 6 maart 1997 ten aanzien van klager sprake was van ingekomen ambtsberichten die sterke aanwijzingen bevatten waaruit bleek dat klager voornemens was om door middel van het gebruikvan geweld zijn detentie voortijdig te beëindigen. Klager zou daartoe reeds de nodige voorbereidingen hebben getroffen. In dit verband werd aangegeven dat klager al een wapen zou hebben gefabriceerd, bestaande uit een houten handvatmet daarop bevestigde scheermesjes. Gelet op het vorenstaande werd klager in afzondering geplaatst en overgebracht naar het cellengebouw te Veenhuizen, waarbij hij zich opgewonden en agressief gedroeg. Bij controle van klagers celwerd een zelfgemaakt wapen aangetroffen. Het wapen was vervaardigd van hout (circa 10 cm lengte) met aan het eind een op dat hout bevestigd scheermes. Bevestigde het resultaat van de celcontrole reeds de ingekomen ambtsberichten endaarmee de aanwezigheid van klagers voornemen te ontvluchten met gebruikmaking van (grof) geweld, óók nader intern (vervolg)onderzoek door inrichtingspersoneel bevestigde één en ander.
Klager is - in 1988 - veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf met TBS wegens het plegen van een zeer ernstig (levens)delict. Tijdens verlof uit de Dr. S. van Mesdagkliniek pleegde klager opnieuw een zeer ernstig (levens)delict,als gevolg waarvan de rechtsorde in zeer ernstige mate is geschokt. Terzake werd klager veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf met TBS. Een eventuele ontvluchting zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn.
Gelet op het vorenstaande én gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klager gepleegde delicten, als gevolg waarvan de rechtsorde in zéér ernstige mate is geschokt, is besloten tot verlenging van klagersverblijf in de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor langgestraften van 20 jaar en ouder, die in extreme mate een vluchtrisico vormen, of wier ontsnapping tot onaanvaardbare maatschappelijke onrust zou leiden.

4.2. Gelet op zijn leeftijd en werkelijke straftijd behoort klager tot de voor de EBI bestemde categorie gedetineerden.

4.3. Aan de orde is zowel de vraag of het oordeel van de selectiefunctionaris dat klager nog immer valt onder één van de in 4.1 genoemde criteria niet in strijd is met de wet of, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, niet als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt (materiële toetsing) als de vraag of de beslissingsprocedure/besluitvorming jegens klager voldoende zorgvuldig is geweest (formele toetsing).

4.4. De materiële toetsing geschiedt op basis van de aan de beroepscommissie verschafte feitelijke gegevens zoals deze in de stukken te vinden zijn in relatie tot de ministeriële circulaire d.d. 22 augustus 1997, nr.646188/97/DJI.
Binnen de wettelijke bestemming wordt een tweetal categorieën onderscheiden in de volgende rangorde:

1. gedetineerden die een extreem vluchtrisico vormen voor de gesloten penitentiaire inrichtingen en die bij ontvluchting een onaanvaardbaar risico vormen voor de maatschappij in termen van recidivegevaar voor ernstigegeweldsdelicten;
2. gedetineerden die bij ontvluchting een onaanvaardbaar risico vormen voor de maatschappij in termen van grote maatschappelijke onrust. Het vluchtrisico als zodanig is hieraan ondergeschikt.

Bij de bepaling van het door een gedetineerde gevormde vluchtrisico en/of maatschappelijke risico zijn de volgende punten van belang:

- de kwalificatie door het openbaar ministerie van de betrokken verdachte bij aanhouding;
- de bevindingen van de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) na analyse van beschikbare gegevens omtrent betrokkene;
- recente gegevens over eerdere detenties, voorzover aanwezig;
- de kenmerken en achtergronden van het delict waarvan de gedetineerde is verdacht of waarvoor hij is veroordeeld;
- gegevens over de lopende detentie;
- gegevens over eerdere detentie(s) in binnen- en buitenland.

Het delict dient een doorslaggevende factor te zijn bij de bepaling van het maatschappelijk risico. Belangrijke aspecten van het delict zijn:
- de ernst, aard, politieke en/of maatschappelijke gevoeligheid van het delict;
- de achtergrond van de verdenking of de veroordeling (de mogelijkheid van wraakacties c.q. het ingeschatte risico van recidive).

Essentieel voor de bepaling van het vluchtrisico zijn als indicatoren:
- ontvluchtingen c.q. pogingen daartoe tijdens de lopende en/of eerdere detentie;
- het perspectief van uitlevering in combinatie met door de gedetineerde getoonde weerstand daartegen en de opgelegde of de te verwachten gevangenisstraf in het land waaraan uitlevering plaatsvindt;
- de lengte van het strafrestant in binnen- en buitenland;
- informatie of tips van externe instanties inzake een te verwachten ontvluchtings- dan wel bevrijdingspoging die door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) zijn geverifieerd op betrouwbaarheid en actualiteit.

4.5. Met betrekking tot de materiële toetsing overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager is op 26 maart 1997 geplaatst in de EBI. De Minister was van oordeel dat appellant als zéér vluchtgevaarlijk moest worden gekwalificeerd. Gelet op de maatschappelijke gevoeligheid van de door klager gepleegde(levens)delicten, waarvan met name het tweede (levens)delict uitvoerige publicitaire aandacht heeft gehad en waarvoor klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar en TBS met dwangverpleging, was aannemelijk dat erna een ontvluchting van klager grote maatschappelijke onrust zou ontstaan.
Hoewel de plaatsing in de EBI, op grond van de destijds bekende feiten en omstandigheden, niet onredelijk wordt geacht, zijn die feiten en omstandigheden inmiddels in een ander, voor klager gunstiger, daglicht komen te staan. Nugeen nadere actuele, betrouwbare en concrete klager belastende informatie bekend is geworden, is de beroepscommissie van oordeel dat de aan de plaatsing ten grondslag liggende feiten en omstandigheden een langer verblijf in de EBIniet rechtvaardigen.
De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen moet thans bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtnemening van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 28 februari 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven