Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1139, 13 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-1139

betreft: [klager]            datum: 13 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 april 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord als vervanger van klagers raadsman mr. E.B.R. van Giethuysen en […], inrichtingsarts.

Mr. E.B.R. van Giethuysen heeft aangegeven dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:       

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 21 maart 2018, betreft a. het voorschrijven van een verkeerde zalf waardoor klagers huidklachten zijn verergerd, b. er is niet gekeken naar het gat in klagers scrotum en c. het niet serieus nemen van klager door de dermatoloog.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Namens klager is het volgende aangevoerd. In de letselschadeclaimzaak die klager heeft aangespannen is door de medisch adviseur op 11 oktober 2018 gereageerd op vragen.

Deze verklaring is door de advocaat ter zitting aan de beroepscommissie en aan de inrichtingsarts overgelegd.

Op blz. 3 van die verklaring onder 4 wordt door de medisch adviseur gesteld dat de inrichtingsarts onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er sprake is van nonchalance. Gesteld wordt dat het de inrichtingsarts aan te rekenen is dat de eerdere allergische reactie op de zalf niet in het overleg met de dermatoloog ter sprake is gekomen en dat de allergie niet is gedocumenteerd. Op blz. 4 onder 6 volgt dat klager eerder behandeld had moeten worden. Hij zou worden opgeroepen voor controle op 4 juni 2018 en dit is niet gebeurd. Ook op 5 juni 2018 heeft klager geen toegang tot de inrichtingsarts gekregen. Op blz. 7 onder 18 stelt de medisch adviseur dat tekort geschoten is in de medische zorgverlening aan klager. De permetrine zalf had niet voorgeschreven moeten worden in mei 2018 na klagers eerdere allergische reactie. Klager had eerder gezien moeten worden naar aanleiding van zijn klachten en de diagnose ‘allergie’ had eerder moeten worden losgelaten en klager had eerder ingestuurd moeten worden naar de dermatoloog. Minder ernstig letsel en trauma hadden hierdoor voorkomen kunnen worden. Dat klager eerder een allergische reactie heeft gehad op de permetrine zalf had moeten worden vermeld in zijn medische gegevens. De zalf had überhaupt niet moeten worden voorgeschreven. Een dag vertraging in de behandeling is bij dergelijke klachten wel heel erg lang. De inrichtingsarts had moeten communiceren dat de vertraging bij dergelijke ernstige klachten echt niet kon. Gevraagd wordt om klager een tegemoetkoming toe te kennen. Klager acht het vooral van belang dat dit soort dingen niet vaker gebeurt.

De inrichtingsarts heeft ter zitting het volgende standpunt ingenomen.

De inrichtingsarts heeft de reactie van de medisch adviseur van 11 oktober 2018 niet eerder gezien.

Bij klagers behandeling zijn meerdere inrichtingsartsen betrokken geweest. Drs. Van D. kent klager goed en heeft hem wekelijks gezien. Klager is verwezen naar vier dermatologen. De laatst betrokken dermatoloog heeft bij microscopisch onderzoek eieren van de scabiësmijt aangetroffen en de behandeling ingesteld, waar klager nu over klaagt. Klager is door een andere inrichtingsarts in het betreffende weekend gezien. Drs. Van D. heeft hem de maandag daarna gezien. Klager liep en was vrolijk. Er was sprake van een rode irritatie van de huid maar niet van een toxisch epidermale necrolyse. Er waren geen blaren en/of zwellingen te zien. Omdat klager duidelijk wel veel huidklachten had, is hij met voorrang naar de dermatoloog verwezen. De dermatoloog heeft hem de volgende dag gezien. Dat daarna vertraging van een dag is ontstaan doordat vervoer naar het ziekenhuis niet goed is gegaan, kan niet aan de inrichtingsarts worden verweten. De medische dienst heeft adequaat gereageerd naar DV&O en de ambulancedienst.

Een eerdere reactie op permetrine zalf is niet als een allergische reactie geduid. Waarschijnlijk omdat klager al zoveel huidafwijkingen had. De permetrine zalf is voorgeschreven op advies van de dermatoloog.

Voordat drs. Van D. werkzaam was in de inrichting heeft een vorige inrichtingsarts al geconcludeerd dat er sprake was van scabiës. De behandeling met permetrine zalf is toen gewoon verlopen. Er was toen geen sprake van een allergische reactie. Uit de eerste biopt kwam als uitslag dat er sprake was van eczeem. Achteraf moet worden geconstateerd dat er sprake was van scabiës. Drie dermatologen hebben zich daarover gebogen en zijn niet tot die conclusie gekomen. De vierde dermatoloog heeft de eieren van de scabiësmijt aangetroffen. Klager had daarbij last van puisterige infecties van de huid. Klager heeft zijn scrotum aan Drs. Van D. laten zien, maar had toen weinig last van zijn scrotum. 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat hetgeen door mr. E.B.R. van Giethuysen ter zitting is aangevoerd betrekking heeft op medisch handelen vanaf 3 april 2018  en geen betrekking heeft op de onderhavige klacht van klager van 21 maart 2018.

Met betrekking tot a. overweegt de beroepscommissie dat uit klagers medische gegevens volgt dat de betreffende dermovate zalf door de inrichtingsarts is voorgeschreven in nauw overleg met klagers behandelend dermatoloog en dat deze zalf in het begin goed leek te helpen. De beroepscommissie is van oordeel dat het onder a. vermelden handelen door de inrichtingsarts niet in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve op dit punt ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van b. en c. stelt de beroepscommissie vast dat dit het medisch handelen van de dermatolo(o)g(en) betreft en geen medisch handelen dat aan de inrichtingsarts of de medische dienst kan worden verweten. De beroepscommissie zal klager derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van b. en c. niet-ontvankelijk in zijn klacht en verklaart ten aanzien van a. het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 13 november 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven