Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-894, 19 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-894

betreft: [klager]            datum: 19 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 april 2018 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Schepers. De directeur van de locatie De Schie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:       

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens betrokkenheid bij een vechtpartij (S-2018-000005),

De beklagcommissie heeft het beklag (op formele gronden) gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Zij heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en samengevat weergegeven - als volgt toegelicht.

Het beklag had ook op inhoudelijke gronden gegrond verklaard moeten worden. Klager heeft zich enkel verdedigd toen hij door een medegedetineerde met een keu werd aangevallen. Klager pakte hierop een bezem, waarna hij enkele passen achter de medegedetineerde is aangerend. De situatie kan als noodweer(exces) worden gekwalificeerd. Derhalve kan hem geen verwijt gemaakt worden en had geen straf opgelegd mogen worden. Bovendien had een ordemaatregel opgelegd kunnen worden om nader onderzoek te verrichten naar het incident.

Klager heeft toegelicht dat hij lang rustig bleef, totdat de betreffende medegedetineerde hem begon te slaan met een keu. Klager pakte toen, in reactie daarop, een bezem, waarna de medegedetineerde wegrende. Klager werd toen nog bozer (“ik dacht, nu nog wegrennen ook”) en ging achter hem aan om zijn gram te halen. Klager heeft verklaard dat het achteraf gezien beter geweest was om het anders te doen, maar dat destijds sprake was van “actie en reactie”. Dat klager daarna nog gedreigd heeft, was uit emotie, aldus klager.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen straf worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Uit het schriftelijk verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het incident blijkt dat de rapporteurs hebben waargenomen dat de betrokken medegedetineerde richting zijn eigen cel rende en dat klager achter hem aanrende met een bezem in zijn hand. De beroepscommissie overweegt dat op basis van het schriftelijk verslag en de verklaring van klager ter zitting, niet aannemelijk is geworden dat sprake was van zelfverdediging. Klager werd boos door het gedrag van de medegedetineerde en is met de bezem achter hem aan gegaan om zijn gram te halen. Derhalve kon de directeur in redelijkheid overgaan tot de oplegging van een disciplinaire straf. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 november 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven