Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-589, 29 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:29-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

Nummer          : S-589

Betreft : [verzoeker]    datum: 29 oktober 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van,

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 19 oktober 2018, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen een schrijven van verzoekers raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein van 25 oktober 2018, het klaagschrift van 25 oktober 2018 en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 oktober 2018 en 29 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

In gevallen als het onderhavige dient de directeur – volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie – het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te benoemen en bij zijn beslissing een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Daarbij dient de directeur - naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag - mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. In de degradatiebeslissing van 19 oktober 2018 wordt voor wat betreft het ‘oranje gedrag’ verwezen naar het D&R-plan. Uit het door de directeur op 29 oktober 2018 overgelegde D&R-plan blijkt niet van ‘oranje’ gedrag. In de degradatiebeslissing van 19 oktober 2018 wordt gesproken van ‘rood’ gedrag en verwezen naar een schriftelijk verslag van 11 oktober 2018 dat is opgemaakt na de vondst van contrabande bestaande uit hasj en een smartphone. Voornoemde schriftelijk verslag heeft de directeur niet overgelegd en de vondst van voornoemde contrabande blijkt ook niet uit het D&R-plan. Overigens voert verzoekers raadsvrouw terecht aan dat de schorsingsvoorzitter in haar uitspraak van 19 oktober 2018 (S-547) ten aanzien van voornoemde contrabande genoemd in de degradatiebeslissing van 19 oktober 2018 voorlopig oordelend overweegt: “dat niet is gebleken dat de telefoon op een zodanige plek lag dat verzoeker bekend geweest moet zijn met de aanwezigheid van de telefoon. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de aangevoerde bekentenis van verzoekers celgenoot overweegt de voorzitter, nog steeds voorlopig oordelend, dat de directeur in dit geval niet onverkort kon vasthouden aan het uitgangspunt dat alle gedetineerden die in een MPC verblijven te allen tijde verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hetgeen zich in deze ruimte bevindt. Gelet op het voorgaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.’’ Ook wordt er in de degradatiebeslissing van 19 oktober 2018 gesproken van ‘rood gedrag’ als volgt genoemd in de degradatiebeslissing: “u vaak de boel opstookt en u altijd uw gelijk wil halen” en als laatste ‘rode’ gedraging wordt er gesproken van een positieve uitslag na afname van een urinecontrole. Ook het door de directeur vermeende opstoken en gelijk willen halen door verzoeker is niet te herleiden uit een overlegd stuk danwel uit het overgelegde D&R-plan. De positieve uitslag na afname van een urinecontrole blijkt wel uit het D&R-plan, maar een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. De belangenafweging van de directeur voldoet naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 29 oktober 2018

                             

                                                                                      

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven