Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0471/GV, 25 februari 2000, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/471/GV

betreft: [klager] datum: 25 febuari 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 26 oktober 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift met aanvullingen d.d. 26 en27 oktober en 2 november 1999 ingediend door mr. G.V. van der bom, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 20 oktober 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers eerste verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager had verlof aangevraagd voor 1 november 1999 omdat het dan een jaargeleden is dat zijn vader is overleden. Aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld om afscheid van zijn vader te nemen, was er voor die dag door zijn broer en zussen een herdenking georganiseerd. Klager ging er van uit dat hetverlof zou worden verleend, omdat de inrichting, de officier van justitie en de reclassering positief hadden geadviseerd. De Minister is hier volledig aan voorbijgegaan. In de brief van de Minister staan een aantal zaken die nietwaar zijn. Klager heeft geen taakstraf opgelegd gekregen en er is hem slechts éénmaal schorsing verleend. Verder worden oude koeien uit de sloot gehaald. Het is al zeven jaar geleden dat klager niet terugkeerde naar de inrichtingvan een schorsing en de reden hiervoor wordt niet vermeld. Met betrekking tot de aangevoerde problemen in de penitentiaire inrichting (p.i.) te Zoetermeer kan klager bewijzen dat hij de inrichting niet in diskrediet heeft gebrachten dat daar wel degelijk organisatorische problemen zijn. De Minister geeft aan dat klager zich manipulerend, dwingend grensverleggend en beheersproblematisch zou hebben opgesteld. Klager ontkent dit. Zijn vermeende negatievehouding kan niet worden bewezen, nu hij nimmer een straf of maatregel opgelegd heeft gekregen in de p.i. te Zoetermeer. Zijn verblijf daar blijft hem ten onrechte achtervolgen. Gezien het voorgaande heeft de Minister in redelijkheidniet tot afwijzing van klagers verzoek kunnen komen. De Minister heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft sinds 1977 contacten met justitie door zijn stelselmatige recidive. Zelfs opgelegde proeftijden vormden geen beletsel voor hem om te recidiveren. Hij heeft zich tevens niet aan (afspraken met betrekking tot) opgelegdetaakstraffen gehouden. Tegen de achtergrond van het vorenstaande is er volgens de Minister sprake van gevaar voor recidive. Klager ondergaat thans lange gevangenisstraffen voor het plegen van ernstige delicten die hebben geleid totmaatschappelijke onrust. In 1993 keerde hij niet terug van een hem verleende schorsing van de voorlopige hechtenis in verband met zijn ernstig zieke grootmoeder. Klager bleek niet in staat tot het nakomen van de met hem in het kadervan de schorsing gemaakte afspraken. Hij beschaamde daarmee op ernstige wijze het in hem gestelde vertrouwen, te meer daar hij zich vervolgens schuldig maakte aan het plegen van nieuwe strafbare feiten. In detentie heeft klager zichtot voor kort gemanifesteerd als manipulerend, dwingend, grensverleggend en beheersproblematisch wat leidde tot zijn overplaatsing op 11 juni 1999 naar de gevangenis „Overmaze“ te Maastricht, waar een regime van beperkte gemeenschapgeldt. In dit verband voegt de Minister nog het volgende toe. Op 16 december 1998 activeerde klager ten onrechte het brandalarm in de p.i. te Zoetermeer. Hij frustreerde vooraf gemaakte afspraken met de directeur van de p.i. teZoetermeer door in een tv-interview de p.i. te Zoetermeer in een kwaad daglicht te stellen. Hoewel na de overplaatsing naar de gevangenis „Overmaze“ ten aanzien van klager sprake lijkt van een positieve ontwikkeling, heeft deMinister geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 28 augustus 1998. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar met aftrek te ondergaan en detenuitvoerlegging van tien maanden gevangenisstraf die hem eerder voorwaardelijk waren opgelegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 november 2000.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De gevangenis „Overmaze“, de officier van justitie te Den Haag en de reclassering hebben positief geadviseerd op klagers verlofaanvraag. De politie onthoudt zich van een advies.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De beroepscommissie stelt vast dat de Minister zijn afwijzing heeft gebaseerd op het niet terugkeren van klagervan een schorsing in 1993, waarbij hij opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, en op zijn gedrag in de gevangenis te Zoetermeer, wat leidde tot zijn overplaatsing op 11 juni 1999 naar de gevangenis „Overmaze“, waar een regime vanbeperkte gemeenschap geldt. De beroepscommissie is wat dit betreft van oordeel dat de Minister zich bij zijn afwijzende beslissing niet heeft gebaseerd op recente feiten of omstandigheden die een contra-indicatie kunnen vormen voorverlof. Nu klager zich in de gevangenis „Overmaze“ goed gedraagt, de inrichting dientengevolge positief heeft geadviseerd op klagers verlofaanvraag evenals de officier van justitie en de reclassering, en er sprake is van eenaanvaardbaar verlofadres, is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klager doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend.
Gelet op het vorenstaande moet de afwijzing van de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijke en onbillijk worden aangemerkt.Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R.J.A. Meertens-Zeeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 4 januari 2000

secretaris voorzitter

Naar boven