Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-483, 9 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:09-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                        

 

Nummer          : S-483

Betreft : [verzoeker]    datum: 9 oktober 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van

3 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel gedurende zeven dagen, waarvan de eerste twee dagen de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf betreffen, ingaand op 3 oktober 2018 om 8.30 uur en eindigend op 10 oktober 2018 om 8.30 uur, wegens urinecontroles met positieve scores op het gebruik van cannabis.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 oktober 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 oktober 2018 en 9 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de schriftelijke verslagen van

26 september 2018 en 2 oktober 2018, blijkt dat verzoeker na een urinecontrole en daaropvolgend herhalingsonderzoek positief scoorde op cannabis. Aan verzoeker was op 19 september 2018 reeds een voorwaardelijke disciplinaire straf van opsluiting in de eigen cel gedurende twee dagen opgelegd wegens bezit van contrabande in de vorm van pillen en bezit van drie geprepareerde onderbroeken. Deze voorwaardelijke disciplinaire straf wordt nu tezamen met de disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in de eigen cel naar aanleiding van de positieve score op cannabis ten uitvoer gelegd. 

De voorzitter stelt vast dat aan de op 19 september 2018 voorwaardelijk opgelegde straf geen voorwaarden waren verbonden. Gelet hierop overweegt de voorzitter, voorlopig oordelend, dat uit de bestreden beslissing niet naar voren komt op welke grond de voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf nu alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt voor een positieve score op het gebruik van softdrugs in beginsel een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in de eigen cel.

Dit brengt met zich dat, indien de directeur ten nadele van verzoeker van de beleidslijn wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden.

In aanmerking genomen voormeld voorlopig oordeel van de voorzitter, dat een afdoende motivering voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de eigen cel ontbreekt, overweegt de voorzitter, nog steeds voorlopig oordelend, dat een afdoende motivering ook ontbreekt ten aanzien van de oplegging van een disciplinaire straf die de door de Sanctiekaart voorgeschreven maximale duur van vijf dagen met twee dagen overschrijdt.

Gelet op het voorgaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 9 oktober 2018.

                             

 

 

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven