Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-481, 8 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-481

Betreft : [verzoeker]    datum: 8 oktober 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L.A. Korfker, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen locatie Esserheem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 3 oktober 2018 om 16.45 uur en eindigend op 10 oktober 2018 om 16.45 uur, wegens het bezit van contrabande op cel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 oktober 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 oktober 2018 en 8 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit het schriftelijk verslag van 3 oktober 2018 volgt dat er tijdens een celinspectie in verzoekers cel contrabande is aangetroffen, te weten een stok met een lengte van 35 centimeter. Deze stok is mogelijk gemaakt van een bezemsteel en kan als slagwapen gebruikt worden. In het onderliggende schriftelijke verslag staat uitdrukkelijk vermeld dat het verslag niet aan verzoeker is aangezegd. Op grond van het bepaalde in de artikelen 50 en 51 van de Pbw kan geen disciplinaire straf worden opgelegd indien het daaraan ten grondslag liggende verslag niet is aangezegd. Gelet daarop acht de voorzitter de bestreden beslissing van de directeur, voorlopig oordelend, genomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven