Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-537, 18 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:18-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                      

Nummer          : S-537

Betreft : [verzoeker]    datum: 18 oktober 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van

13 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel gedurende zeven dagen, ingaand op 13 oktober 2018 om 18.50 uur en eindigend op 20 oktober 2018 om 18.50 uur, wegens het zich onttrekken aan toezicht.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 13 oktober 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijke verslag van

13 oktober 2018, blijkt dat verzoeker zich op eigen initiatief in de richting van een andere afdeling heeft begeven en dat hij aldaar, nadat hij onwaar had verklaard toestemming van het personeel te hebben gekregen om daar te zijn, door een personeelslid te goeder trouw naar binnen is gelaten. In het schriftelijke verslag is vermeld dat aan verzoeker hiervoor ook een rapport is aangezegd.

Bij de oplegging van de disciplinaire straf heeft de directeur overwogen dat verzoeker er door personeel meerdere keren op is gewezen zich niet te onttrekken aan het toezicht en dat er vervolgens voor heeft gekozen dit toch te doen.

Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. De ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, maakt een onderscheid tussen het zich onttrekken aan toezicht en het zich verwijtbaar op een verkeerde afdeling bevinden. Voor het zich onttrekken aan toezicht geldt in beginsel een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel en voor het zich verwijtbaar op een verkeerde afdeling bevinden geldt een richtlijn van maximaal drie dagen opsluiting in de eigen cel.

In aanmerking genomen dit verschil in strafhoogte overweegt de voorzitter, voorlopig oordelend, dat de directeur onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom deze de overtreding heeft gekwalificeerd als het zich onttrekken aan het toezicht en niet slechts als het zich verwijtbaar op een verkeerde afdeling bevinden en neemt hierbij ook mede in aanmerking het feit dat uit de beschikbare informatie niet is gebleken dat verzoeker op enig moment daadwerkelijk buiten het toezicht van enig personeel is geweest. Gelet hierop overweegt de voorzitter, nog steeds voorlopig oordelend, dat de directeur op basis van de motivering in de bestreden beslissing geen disciplinaire straf van een langere duur dan drie dagen opsluiting in de eigen cel had mogen opleggen.

Gelet op het bovenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 18 oktober 2018.

 

 

                       secretaris          voorzitter

 

Naar boven