Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-489, 26 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-489

betreft: [klager]            datum: 26 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P.J.W.M. Govers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 15 maart 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van vijf dagen wegens werkweigering (Ta 2017-000492).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij heeft geweigerd arbeid te verrichten. Het dossier bevat geen stukken waaruit deze weigering blijkt. Klager kreeg vanwege zijn verslavingsproblematiek medicatie. Nu deze medicatie niet deugdelijk werd gegeven, voelde hij zich zodanig ziek dat hij geen arbeid kon verrichten. Voor zover hem is verzocht naar de medische dienst te gaan, is niet gebleken dat gebruik is gemaakt van een tolk in de Russische taal. Bovendien was klager te ziek om naar de medische dienst te gaan. Klager betwist dan ook dat hij heeft geweigerd naar de medische dienst te gaan. In het dossier bevinden zich evenmin stukken waaruit dit blijkt. Uit de schriftelijke mededeling volgt niet wie heeft beslist tot oplegging van de disciplinaire straf. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Voor zover klager stelt dat hij medicatie niet deugdelijk heeft gekregen, is geen sprake van een beslissing van de directeur nu dit een medische kwestie betreft. Nu de kern van de klacht ziet op medisch handelen, verzoekt de directeur de beroepscommissie dan ook klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in beklag.

Voorts voert de directeur aan dat hij alleen kan toelichten dat klager gedurende zijn verblijf in de p.i. Ter Apel bekend was bij de medische dienst. Klager gaf de des betreffende dag aan enkel in staat te zijn in de middag arbeid te verrichten vanwege zijn medicatiegebruik. Klager is door de medische dienst niet arbeidsongeschikt verklaard. Bovendien is ter zitting van de beklagrechter naar voren gekomen dat het gaat om het medicijn methadon waarvan bekend is dat het de bloedspiegel voor 24 uur constant houdt. Medicatie wordt in de p.i. Ter Apel dagelijks uitgereikt waardoor het argument van klager dat hij alleen in de middag in staat zou zijn arbeid te verrichten, niet opgaat. Klager heeft zich niet bij de medische dienst gemeld. Dit is door zowel het afdelingspersoneel als de medische dienst bevestigd. Door klagers eigen toedoen is het dan ook onmogelijk geweest zijn medische situatie te beoordelen.

3.         De beoordeling

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid, hetgeen een beslissing van de directeur betreft zodat de beklagrechter klager terecht heeft ontvangen in zijn klacht.

Anders dan klager stelt blijkt uit de schriftelijke mededeling van 14 december 2017 dat de directeur heeft beslist tot oplegging van de disciplinaire straf.

Uit het schriftelijk verslag van 13 december 2017 volgt dat klager heeft geweigerd naar de arbeid te gaan, omdat hij eerst methadon wilde hebben. Klager heeft zich niet, zoals artikel 4.2 van de huisregels van de p.i Ter Apel voorschrijft, bij de medische dienst gemeld, zodat naar het oordeel van de beroepscommissie sprake is van werkweigering. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat klager vanwege een taalbarrière niet begreep dat hij zich bij de medische dienst moest melden. Voorts voert klager eerst in beroep aan dat hij te ziek was zich bij de medische dienst te melden, zodat de beroepscommissie dit buiten beschouwing zal laten.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. A. van Holten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 oktober 2018

                                                          

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven