Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-449, 8 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2018Versie:vergelijk
Vergelijk versie 1 met:

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : R-449

Betreft : [klager]          datum: 8 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, gericht tegen een uitspraak van 4 mei 2018 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en het hoofd van de inrichting zijn uitgenodigd ter zitting van de beroepscommissie van 2 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, te worden gehoord.

Klager heeft schriftelijk afstand gedaan van de mogelijkheid te worden gehoord en verwezen naar zijn advocaat die ter zitting het woord zou voeren. Er heeft zich echter geen advocaat in de procedure gesteld noch is klagers advocaat op de dag van de zitting van de beroepscommissie verschenen. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde - betreft het op 21 september 2017 onder dwang toedienen van medicatie (Me 2018-000024).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ter zitting van de beklagcommissie heeft klager verklaard dat hij de medicatie niet zo maar heeft ingenomen. De behandelend psychiater heeft volgens klager tegen hem gezegd dat als hij de medicatie niet zou innemen, het erin zou worden gespoten. Er stonden twee mannen en nog een kleinere vrouw paraat om hem een injectie te geven. Klager heeft toen de medicatie ingenomen.

Uit navraag bij de behandelend psychiater blijkt dat het verhaal van klager een onjuiste weergave is van het contact dat zij op die dag hebben gehad. Op 21 september 2017 heeft de behandelend psychiater enkel het deelplan ter voorbereiding van een op te starten

b-dwangbehandeling aan klager uitgereikt en met hem besproken. In dit deelplan staat vermeld dat klager in eerste instantie orale medicatie krijgt voorgeschreven, maar dat bij weigering gespoten wordt. In de decursus wordt vermeld dat het beleid expectatief is; dit houdt in dat er verder geen druk op klager is gelegd en ook is hem op dat moment geen medicatie aangeboden. In de periode voorafgaand aan de start van de b-dwangbehandeling is hem meermalen medegedeeld dat hij niet verplicht is de aangeboden medicatie in te nemen. Ongeacht de inzet van een tolk is de indruk dat klager de gegeven informatie niet altijd even goed begrijpt. De taal is hier dus niet de barrière. Dit beeld wordt bevestigd door het feit dat klager soms wel en soms niet de medicatie inneemt. In die periode is dan ook gestart met een wilsbekwaamheidsonderzoek als gevolg waarvan klager een mentor aangewezen heeft gekregen. De behandelend psychiater ontkent uitdrukkelijk dat er sprake zou zijn geweest van een situatie waarin klager indirect zou zijn gedwongen medicatie in te nemen, omdat hij anders gespoten wordt. Ook de aanwezigheid van andere medewerkers die impliciet drang zouden hebben uitgeoefend op klager wordt ontkend. Klager had niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten worden verklaard, aangezien er op 21 september 2017 geen sprake was van een beslissing tot het starten van een b-dwangbehandeling noch van een feitelijke situatie waarbij betrokkene gedwongen is tot het nemen van de voorgeschreven medicatie.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht. 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan een verpleegde worden verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling (hierna: b-dwangbehandeling) indien het hoofd van de inrichting daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.

Klager meent dat hem op 21 september 2017 onder dwang medicatie is toegediend.

Klager stelt dat hij de medicatie heeft ingenomen onder het dreigement dat hem anders per injectie de medicatie zou worden toegediend. Het hoofd van de inrichting ontkent en stelt dat klager door de behandelend psychiater uitleg is gegeven over het deelplan (van klagers verplegings- en behandelingsplan) ter voorbereiding van een op te starten procedure voor een b-dwangbehandeling. Op dat moment is aan klager geen medicatie aangeboden. Wel is hem op een ander moment die dag door sociotherapie medicatie aangeboden. Klager is meermalen uitgelegd dat hij niet verplicht is de aangeboden medicatie in te nemen.

De beroepscommissie is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van het daadwerkelijk onder dwang toedienen van medicatie, maar wel van enige drang om de medicatie in te nemen. Daarbij is de grens tussen (acceptabele) drang en onaanvaardbare dwang niet overschreden. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat het onderdeel van een zorgvuldige behandeling is om een patiënt op de hoogte te stellen van de gevolgen van een weigering bepaalde medicatie in te nemen, in dit geval door het bespreken van het deelplan waarin de mogelijkheid van een intramusculaire toediening (onder dwang) is opgenomen. De pogingen van het behandelteam klager toch op vrijwillige basis de medicatie te laten innemen, maakt dit nog geen dwangmedicatie. Van belang hierbij is de mogelijkheid die klager had niet aan de medicatietoediening mee te werken, dit is hem meermalen meegedeeld. Mogelijk heeft klager de gesprekken over de medicatie als dwingend ervaren, maar dit betekent niet dat deze gesprekken als dwang hebben te gelden. 

De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat geen sprake is van dwangmedicatie en dus niet van een beslissing waartegen op grond van artikel 56 van de Bvt beklag openstaat.

De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren,

de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 8 november 2018

      

  

secretaris         voorzitter

Naar boven