Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-409, 25 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-409

Betreft:            […]      datum: 25 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zogenaamd stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager was sinds 30 april 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Op 20 april 2018 is klager in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Anders dan de selectiefunctionaris stelt, staat klager wel degelijk open voor voorwaarden en elektronisch toezicht. De reclasseringsrapportage waarnaar de selectiefunctionaris naar verwijst, bevindt zich niet in het dossier. Het verlofadres is goedgekeurd en klager heeft voorzien in een 26-uursprogramma. Klagers ‘onttrekkingsstatus’ is onterecht, hierover loopt een beklagprocedure bij de p.i. Grave. Klager wilde zich na afloop van zijn verlof op 21 augustus 2017 melden, maar werd toen niet binnengelaten. Verzocht wordt onder meer aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Bij de afwijzing is gebruikgemaakt van het detentie en re-integratieplan van de reclassering uit december 2017. Hieruit blijkt dat klager niet zonder meer slechts en te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt. Het recidiverisico wordt immers als hoog ingeschat en voorts wordt aangegeven dat klager niet open staat voor begeleiding of interventies. Klagers casemanager heeft aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben in het voorgestelde traject. Het vertrouwen vanuit de inrichting is noodzakelijk, ook als klager zelf een werkgever vindt. Over de betwisting van klagers onttrekking heeft de RSJ op 26 februari 2018 (18/107/GV) overwogen dat “wel degelijk sprake [was] van een onttrekking aan detentie, ook al ontkent klager dit”.

4.         De beoordeling

4.1.      Hoewel klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie het beroep toch inhoudelijk behandelen, nu namens klager is verzocht om een financiële tegemoetkoming.

4.2.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. (Stcrt. 2000, nr. 176). Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).

4.4.      Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen voor oplichting. Hij heeft gedurende zijn detentie twee keer verlof gehad in verband met de medische situatie van zijn moeder. Na het tweede verlof, van 4 augustus 2017 tot en met 21 augustus 2017, is klager niet teruggekeerd naar de p.i. Grave. Op 20 september 2017 is hij aangehouden en opnieuw in detentie geplaatst. De beroepscommissie heeft in RSJ 26 februari 2018 (18/107/GV) al overwogen dat dit inderdaad als een onttrekking aan detentie heeft te gelden, alsook dat aannemelijk is geworden dat klager tijdens het verlof op het adres van zijn ex-vriendin heeft verbleven en niet op het adres van zijn moeder, dat hij als verlofadres had opgegeven, terwijl hij als reden voor verlof had opgegeven dat hij voor zijn zieke moeder diende te zorgen. Hierbij komt nog dat klagers recidiverisico als hoog werd ingeschat.

4.5.      Gelet op het voorgaande kon klager niet worden aangemerkt als een gedetineerde die slechts een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormde. De op de bestreden kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,

voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 25 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven