Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-322, 3 september, schorsing
Uitspraakdatum:03-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                       

 

Nummer          : S-322

Betreft : [verzoeker]    datum: 3 september 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. Z. Boufadiss, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex (J.C.) Zaanstad.  

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 30 augustus 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende veertien dagen, ingaand op 29 augustus 2018 om 20.45 uur en eindigend op 13 september 2018 om 20.45 uur, wegens weigering van plaatsing in een meerpersoonscel (mpc). 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 augustus 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 31 augustus 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de disciplinaire straf  is opgelegd wegens weigering van plaatsing in een mpc. Uit het selectieadvies blijkt dat verzoeker in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein in een afzonderingscel is geplaatst vanwege een dreiging van buitenaf. De directeur van voormelde p.i. heeft verzocht om overplaatsing van verzoeker omdat deze p.i. slechts over één huis van bewaring (h.v.b.) beschikt.

Weliswaar is in het selectieadvies geen melding gemaakt van contra-indicaties voor plaatsing in een mpc, maar gelet op het feit dat verzoeker is overgeplaatst in verband met een (door de directeur niet nader gespecificeerde) dreiging van buitenaf acht de voorzitter het zonder meer niet begrijpelijk dat verzoeker na zijn overplaatsing in een mpc is geplaatst. Bij deze stand van zaken is de oplegging van de disciplinaire straf in kwestie naar het oordeel van de voorzitter jegens verzoeker niet redelijk en niet billijk en komt de verdere tenuitvoerlegging van deze straf voor schorsing in aanmerking.

Het verzoek daarom zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek onder a. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 3 september 2018.

                               

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven