nummer: R-148
betreft: [klager] datum: 8 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 januari 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma (R-2017-000400).
De beklagcommissie heeft op het beklag beslist op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de overweging van de beklagcommissie dat in de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma inzichtelijk is waarom niet tot promotie is beslist. Klager heeft echter in de periode gedurende welke zijn gedrag zou moeten worden beoordeeld enkel gewenst gedrag laten zien. Het aantreffen van de contrabande valt buiten deze periode en dient derhalve niet te worden meegewogen in de beslissing klager al dan niet te promoveren. Verzocht wordt een tegemoetkoming toe te kennen.
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft het beklag – zo begrijpt de beroepscommissie – gegrond verklaard voor zover dit ziet op de overschrijding van de periode van zes weken gedurende welke klagers gedrag wordt beoordeeld om al dan niet in aanmerking te komen voor het plusprogramma. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma. Het beroep is gericht tegen laatstgenoemd onderdeel.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur voorafgaande aan de beslissing om een gedetineerde niet te promoveren een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van klager af te zetten tegen diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag. De afwegingen die hij maakt teneinde tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te worden. Enerzijds opdat klager inzichtelijk wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het niet-promoveren, anderzijds opdat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst.
Uit het voorliggende besluit van 6 november 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma volgt dat klagers gedrag op verschillende onderdelen als ongewenst (rood) en ‘dit kan beter-gedrag’ (oranje) wordt gekwalificeerd. Zo is in het kader van een celinspectie contrabande aangetroffen. Op 21 oktober 2017 had klager op de badafdeling een aanvaring met een personeelslid waarbij hij verbale agressie heeft getoond. Op 23 oktober 2017 heeft klager, vanwege het feit dat zijn promotie naar het plusprogramma was uitgesteld, meermaals op niet correcte wijze zijn ongenoegen getoond. Voorts wordt genoemd dat, hoewel klager in het kader van de aanvraag van zijn identiteitsbewijs was opgeroepen een foto te laten maken, hij niet wenste mee te werken. Gelet op voornoemde gebeurtenissen vult klager zijn detentie niet op een positieve manier in en houdt hij zich weinig bezig met zijn re-integratietraject. Ten aanzien van klagers positieve gedrag (groen) wordt vermeld dat tijdens de arbeid klagers inzet goed is en dat zijn gedrag jegens het personeel correct is.
Op 11 oktober 2017 heeft het multidisciplinair overleg (mdo) geadviseerd klager voor promotie in aanmerking te laten komen, daar zijn gedrag op alle onderdelen als groen wordt gekwalificeerd. Op 12 en 16 oktober 2017 is tijdens een celinspectie contrabande aangetroffen. Het mdo heeft op 25 oktober 2017 geadviseerd klager niet voor het plusprogramma in aanmerking te laten komen, vanwege zijn ongewenste gedrag en het aantreffen van contrabande in zijn cel. De directeur heeft (in beklag) te kennen gegeven dat klager structureel ongewenst gedrag laat zien en dat klager de periode van zes weken – gedurende welke zijn gedrag wordt beoordeeld om al dan niet voor het plusprogramma in aanmerking te komen – gebruikt om gewenst gedrag te tonen. Voornoemd ongewenst gedrag is voor de directeur aanleiding het advies van het mdo van 11 oktober 2017 niet op te volgen en, op grond van het (tweede) advies van het mdo van 25 oktober 2017, te beslissen klager in het basisprogramma te houden.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een kenbare belangenafweging op basis waarvan de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager niet voor het plusprogramma in aanmerking te laten komen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. E. Lucas en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 8 november 2018
secretaris voorzitter