Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-26, 8 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-26

betreft: [klager]            datum: 8 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J. Schimmel, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 december 2017 van de beklagcommissie bij het Justitieel Complex Zaanstad, waarbij aan klager geen  tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de tegemoetkoming

De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende het feit dat de casemanagers die op klagers afdeling werkzaam zijn hun werkzaamheden onvoldoende voortvarend uitoefenen (ZS-JG-2017-210), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft klager geen tegemoetkoming toegekend en ten onrechte overwogen dat niet precies valt na te gaan op welke wijze klager individueel hinder heeft ondervonden van de vertraging die in de werkzaamheden van de casemanagers is ontstaan. Zowel klagers detentiefasering als toe te kennen verloven hebben vertraging opgelopen. Hoewel klager vanaf 13 augustus 2017 recht had op algemeen verlof, heeft hij tot op heden geen verlof genoten. Voorts zou klager vanaf 15 september 2017 voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en vanaf 16 januari 2018 voor plaatsing in een penitentiair programma in aanmerking komen. Beide data zijn niet gehaald. Indien geen vertraging was ontstaan, had klager eerder met zijn re-integratie kunnen starten. De bewoners van het door klager opgegeven verlofadres hebben vanwege klagers afwezigheid, onnodig kosten in de verzorging van zijn huisdieren moeten maken. Nu klager inkomen heeft misgelopen, dient een bedrag van € 100,= aan immateriële schade en vanaf 26 oktober 2017 een bedrag van € 100,= per week aan materiële schade te worden toegekend. Gelet op het voorgaande is in klagers geval na te gaan welke schade hij heeft geleden.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Klager heeft in zijn klacht noch ter zitting van de beklagcommissie aannemelijk gemaakt dat hij individueel nadeel heeft ondervonden. Onderhavige klacht betrof een clusterklacht over de algemene gang van zaken met betrekking tot het handelen van de casemanagers. Niet is vast te stellen welk individueel nadeel klager heeft ondervonden.

3.         De beoordeling

Namens en door klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

Indien de gevolgen van een beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en geoordeeld dat ten aanzien van de aanvraag van klagers detentiefasering in de zomerperiode van het jaar 2017 onnodige vertraging is ontstaan en dat de directeur hierop onvoldoende adequaat heeft gereageerd. De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie geen tegemoetkoming toe te kennen, omdat op grond van de door de beklagcommissie vastgestelde onnodige vertraging voldoende aannemelijk is geworden dat klager ongemak heeft ondervonden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

Bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming stelt de beroepscommissie voorop dat een tegemoetkoming niet bedoeld is als schadevergoeding. Slechts indien schade op eenvoudige wijze is vast te stellen, kunnen schadevergoedingsaspecten in de hoogte van een toe te kennen tegemoetkoming worden betrokken. De schade is in dit geval echter niet eenvoudig vast te stellen. De beroepscommissie beperkt zich daarom tot het toekennen van een tegemoetkoming wegens het ondervonden ongemak en zal die naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 50,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. E. Lucas en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 8 november 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven