nummer: 18/675/GA
betreft: [klager] datum: 5 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 31 januari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman mr. J. Schepers en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde p.i.
Als toehoorder was aanwezig […], secretaris bij de Raad.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 17 augustus 2017 (PD-2017-000404).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur verwijst in zijn verweerschrift naar de opsomming van acht beschreven feiten in het degradatiebesluit. In de maatregel wordt vermeld dat sprake was van structureel gedrag, maar dit blijkt niet uit het verslag. Voorts wordt gevreesd voor ontvluchtingsgevaar en wordt op die grond de maatregel opgelegd. Deze grond staat echter niet in artikel 23 of 24 van de Pbw. Juridisch gezien had op deze grond de maatregel niet mogen worden opgelegd en ook feitelijk klopt het niet. Niet gebleken is van gevaar voor ontvluchting. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en een tegemoetkoming te worden toegekend aan klager.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De ordemaatregel is opgelegd in het kader van de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Klager heeft zich niet gehouden aan diverse afspraken, hetgeen zorgt voor onrust op de afdeling. Klager heeft aangetoond niet te kunnen omgaan met de vrijheden die hij heeft gekregen. Klager is toen aan de selectiefunctionaris aangeboden voor terugplaatsing naar een gesloten regime. De maatregel is bedoeld om te voorkomen dat klager zich vrij kan bewegen op de afdeling in afwachting van zijn terugplaatsing. De kans op onttrekking aan detentie is immers aanwezig op het moment dat klager verneemt dat hij wordt terug geplaatst. Het was de bedoeling om klager zo snel mogelijk te herselecteren.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid: indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Gedurende het verblijf in afzondering neemt de gedetineerde niet deel aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw.
Klager verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) te Dordrecht. Uit de stukken en de door de directeur gegeven nadere toelichting volgt dat klager zich onder meer niet heeft gehouden aan werkafspraken en te laat op het werk verscheen. Klager heeft hiermee het vertrouwen van de werkgever geschaad en klager is niet meer welkom bij zijn werkgever. Als gevolg hiervan is klager gedegradeerd naar het basisprogramma en aangeboden voor terugplaatsing naar een gesloten regime. De directeur heeft toegelicht dat indien klager zou vernemen dat hij zou worden terug geplaatst, de kans op onttrekking aan detentie aanwezig zou zijn. Om die reden is klager op 17 augustus 2017 in afzondering geplaatst, gedurende welke tijd hij niet kon deelnemen aan activiteiten. Op 18 augustus 2017 is klager overgeplaatst. De beroepscommissie is van oordeel dat in een inrichting met een zeer beperkt beveiligingsniveau de reële kans aanwezig is dat een gedetineerde die kennis neemt van een voorstel tot overplaatsing naar een gesloten regime zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de detentie zal onttrekken. Derhalve acht de beroepscommissie de plaatsing in afzondering niet onredelijk en onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 5 november 2018.
secretaris voorzitter